spelling opdr 1 tm 6 Engelse ww + 2 pv in 1 zin

Blok 2 SPELLING
T/HAVO
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Blok 2 SPELLING
T/HAVO

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

lesdoelen
Aan het einde van spelling Blok 2 :

- kun je ww vervoegen in zinnen met 2 ond en wwg's
- kun je ww uit het Engels vervoegen

Slide 3 - Slide

Even herhalen

Tim belooft dat hij altijd zal doen wat hij heeft beloofd.

Slide 4 - Slide

Je ...(lezen) toch geregeld dat overmatig geluid schade ... (veroorzaken) aan het gehoor!

Slide 5 - Open question

Ik heb me erover ..... (verbazen) hoe snel iedereen was .... (overtuigen).

Slide 6 - Open question

Het pasgeboren jongetje is ... (vernoemen) naar zijn grootvader, wat deze erg ... (waarderen).

Slide 7 - Open question

De provincie ... (bepalen) in overleg met de gemeente hoeveel woningen er de komende jaren worden ... (bouwen).

Slide 8 - Open question

Nadat hij zijn geestige toespraak ... (beëindigen) heeft, ... (overhandigen) de spreker lachend het cadeau aan de jubilaris.

Slide 9 - Open question

Engelse werkwoorden

Slide 10 - Slide

0

Slide 11 - Video

Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Op de volgende slides volgt een aantal meerkeuzevragen. 

Slide 14 - Slide

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 15 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 19 - Quiz

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 20 - Quiz

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.
A
interviewt
B
intervieuwt
C
interviewd
D
interviewdde

Slide 21 - Quiz

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 22 - Quiz

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 23 - Quiz

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 24 - Quiz

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.
A
finishden
B
finishten
C
finishtten
D
finishte

Slide 25 - Quiz

Huiswerk

Maak opdracht 1 tm 6
blz 80-83

Slide 26 - Slide