Quiz lezen alle blokken

Tekstdoelen:
Welk rijtje bevat alleen maar juiste tekstdoelen?
A
informeren, overtuigen, overhalen, amuseren
B
informeren, overtuigen, overhalen, publiceren
C
informeren, reclame maken, amuseren en uitleg geven
D
informeren, overtuigen, overhalen en rijmen
1 / 26
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tekstdoelen:
Welk rijtje bevat alleen maar juiste tekstdoelen?
A
informeren, overtuigen, overhalen, amuseren
B
informeren, overtuigen, overhalen, publiceren
C
informeren, reclame maken, amuseren en uitleg geven
D
informeren, overtuigen, overhalen en rijmen

Slide 1 - Quiz

Tekstdoelen:
Wat gebeurt er bij het doel 'overhalen'?
A
Je krijgt informatie
B
Je krijgt uitleg
C
Je wordt aangespoord om iets te doen/kopen
D
Je wordt met argumenten overtuigd

Slide 2 - Quiz

Tekstsoorten en tekstvormen:
Wat is géén voorbeeld van een informerende tekst?
A
nieuwsbericht
B
ingezonden brief
C
verslag
D
zakelijke brief

Slide 3 - Quiz

Tekstsoorten en tekstvormen:
Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
column
B
recept
C
schoolboekentekst
D
gedicht

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Wat voor soort tekst zagen we?

Slide 6 - Open question

Wat voor tekstvorm zagen we?

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Wat voor soort tekst zagen we?

Slide 9 - Open question

Wat voor tekstvorm zagen we?

Slide 10 - Open question

Publiek:
Hoe noem je het als een tekst voor een grote groep bedoeld is?
A
een breed publiek
B
een groot publiek
C
een dik publiek
D
een royaal publiek

Slide 11 - Quiz

Publiek:
Wat is een voorbeeld van een publiek?
A
alle jongeren tussen 12-18 jaar oud
B
alle voetballende volwassenen
C
muziekliefhebbers
D
mensen die van tuinieren houden

Slide 12 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat is het onderwerp van een tekst?
A
samenvatting van één zin
B
in één of enkele woorden waar de tekst over gaat
C
alle tussenkopjes samen
D
de titel

Slide 13 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
Doden door stortbuien in China
D
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel

Slide 14 - Quiz

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat is een deelonderwerp?
A
Samenvatting van één alinea
B
Een voorbeeld uit de inleiding
C
De laatste zin van een alinea
D
Onderwerp van één alinea

Slide 15 - Quiz

Tekstopbouw:
Wat hoort er niet bij?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot
D
Afbeeldingen

Slide 16 - Quiz

Tekstopbouw:
Wat doet de schrijver in de inleiding?
A
Onderwerp aankondigen
B
Kort grappig verhaal vertellen
C
Enkele vragen stellen
D
De aanleiding benoemen

Slide 17 - Quiz

Tekstopbouw:
Wat is geen doel van het slot?
A
Samenvatting geven
B
Een grappig verhaal vertellen
C
Conclusie weergeven
D
Een advies geven

Slide 18 - Quiz

Tekstopbouw:
Waar staat de belangrijkste zin in een alinea (kernzin)?
A
Meestal vooraan
B
Meestal achteraan
C
In het midden
D
Tussen de voorbeelden

Slide 19 - Quiz

Hoofd- en bijzaken:
Wat zijn bijzaken?
A
Uitleg
B
Toelichting
C
Voorbeelden
D
Feiten

Slide 20 - Quiz

Hoofd- en bijzaken:
Wat zijn hoofdzaken?
A
De belangrijkste zaken uit de tekst
B
Extra uitleg
C
De eerste zin van elke alinea
D
De minst belangrijke zaken uit de tekst

Slide 21 - Quiz

Hoofd- en bijzaken:
Hoe kun je hoofdzaken vinden?
A
Oriënterend lezen
B
Globaal lezen
C
Intensief lezen
D
Grondig lezen

Slide 22 - Quiz

Feit of mening:
Het is mooi weer vandaag.
A
Feit
B
Mening

Slide 23 - Quiz

Feit of mening:
Er zijn afgelopen weekend veel zwembaden verkocht.
A
Feit
B
Mening

Slide 24 - Quiz

Feit of mening:
De ramen staan open.
A
Feit
B
Mening

Slide 25 - Quiz

Feit of mening:
De sportdag vindt morgen plaats.
A
Feit
B
Mening

Slide 26 - Quiz