Nia 3 /2

• NT2
• Basisschool
• Beroepsopleiding

Nia 3 / 2

bedenken

1. Ik word bedenk van vier borrels.
2. Ik bedenk een goed plan.
3. Ik bedenk even bij je langs om 16:00 uur.
4. Ik doe de bedenk in de oven.

kussen

1. De kussens gaan naar het Van Gogh museum.
2. Ze kussen in het park.
3. Er ligt een kussen op de bank.
4. Hij moet de hond nog kussen.

verplichten

1. Doe de verplichting aan, het is te donker.
2. Op je werk heb je verplichtingen.
3. Verplicht de hond eens, hij heeft honger.
4. De afwas is weer verplicht, fijn.

verderop

1. Verderop is wel een restaurant waar we kunnen eten.
2. Je moet hem eens verderoppen voor een etentje.
3. Is een uniform verderop bij de politie?
4. Hij is heel verderop, hij heeft veel vrienden.

Wat is de vaste prepositie bij
draaien

Wat is de vaste prepositie bij
informeren

Wat is de vaste prepositie bij
knuffelen

Wat is de vaste prepositie bij
heimwee hebben

Maak een zin in de presens met meedoen als eerste werkwoord.

Maak een zin in de imperfectum met optreden als eerste werkwoord.

Maak een zin in de perfectum met plaatsvinden als eerste werkwoord.