2.3.1 lezen

Lezen

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen

Slide 1 - Slide

Doel
Je herkent signaalwoorden en de bijbehorende verbanden.

Slide 2 - Slide

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden 
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s.
•"Verkeersborden" in een tekst.
• Ze laten je weten wat er gaat gebeuren en waar je op moet letten.

Slide 3 - Slide

De signaalwoorden 
opsomming
en, ook, daarnaast, vervolgens...
tegenstelling
maar, toch, echter, hoewel...
voorbeeld
bijvoorbeeld, zo, zoals...
reden
omdat, want, daarom, vanwege...
oorzaak-gevolg
doordat, hierdoor, als gevolg van...
conclusie
dus, kortom, dan ook...

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Voorbeeld signaalwoorden
1. Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport. 
2. Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de kleuren zijn minder helder. 
3. Veel scholieren slaan het ontbijt over, omdat het te veel tijd kost. 
4. In de schoolkantine wordt meer gezond eten verkocht, zoals broodjes gezond.

Slide 6 - Slide

Het is warm buiten, toch heb ik het koud.
Wat is het signaalwoord?
A
is
B
ik
C
heb
D
toch

Slide 7 - Quiz

Welk tekstverband hoort er bij 'het woord: toch?
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een samenvatting
D
een opsomming

Slide 8 - Quiz

Hij heeft het koud, omdat hij nat geregend is
Wat is het signaalwoord?
A
Hij
B
omdat
C
nat
D
geregend

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Video

Tijdsvolgorde
Chronologie

Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 11 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin?

[........] ik kan gaan koken, moet ik eerst nog boodschappen doen.
A
Nadat
B
Voordat
C
Eerst
D
Want

Slide 12 - Quiz

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, daarnaast, bovendien

Slide 13 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin?

Ik kan niet naar het feest, omdat ik een sportafspraak heb. [.......] heb ik nog huiswerk te doen.
A
en
B
Daarnaast
C
Bovendien
D
want

Slide 14 - Quiz

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e), maar, echter, daarentegen

Slide 15 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin?
Pizza met tonijn vind ik vreselijk. Een pizza met ham vind ik [.......] heerlijk.
A
in tegenstelling tot
B
ondanks
C
echter
D
behalve

Slide 16 - Quiz

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor

Slide 17 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin?

De PVV heeft hele extreme standpunten, .... veel partijen niet met hen willen samenwerken.
A
omdat
B
dus
C
aangezien
D
waardoor

Slide 18 - Quiz

Doel – middel
Om (te), daarmee, waarmee, door middel van

Slide 19 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin:

De taalvaardigheid van jongeren zal verbeteren, [......] ze fictie lezen.
A
waarmee
B
ALS
C
door middel van
D
vandaar dat

Slide 20 - Quiz


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Slide 21 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin:
Iedere partij heeft een eigen standpunt t.o.v. het onderwijs : De leraren moeten ....meer salaris krijgen.
A
aangezien
B
omdat
C
want
D
bijvoorbeeld

Slide 22 - Quiz

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 23 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin?

Mensen stemmen in een hokje achter een gordijn, ... hun privacy.
A
omdat
B
vanwege
C
want
D
immers

Slide 24 - Quiz

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat, mits

Slide 25 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin:
... iemand zich niet kan legitimeren, mag hij/zij ook niet gaan stemmen.
A
Als
B
Tenzij
C
Bijvoorbeeld
D
Want

Slide 26 - Quiz

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 27 - Slide

Welk signaalwoord past in de zin:
..... hoop ik dat jullie nu begrijpen wat signaalwoorden zijn.
A
Al met al
B
Vandaar dat
C
Aan het eind
D
Tenzij

Slide 28 - Quiz