week 37 - beschrijven/vergelijkingen/aanw. vnw.

Buenos días

¿Qué vamos a hacer?
  • Vuestros deberes
  • Tarea 1.1 intro
  • Tarea 1.2 voorwerp beschrijven
  • Tarea 1.3 vergelijkingen
  • Tarea 1.4 hh aanw. vnw.
Miércoles, 13 de septiembre
Aquaduct Segovia
1e eeuw
15 km.
tot 1800 water overheen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días

¿Qué vamos a hacer?
  • Vuestros deberes
  • Tarea 1.1 intro
  • Tarea 1.2 voorwerp beschrijven
  • Tarea 1.3 vergelijkingen
  • Tarea 1.4 hh aanw. vnw.
Miércoles, 13 de septiembre
Aquaduct Segovia
1e eeuw
15 km.
tot 1800 water overheen

Slide 1 - Slide

Deberes
Cambia con tu vecino.

Slide 2 - Slide

Nuestra lista de spotify
Zoek een Spaanstalig liedje.
  • Vertel wat over de artiest/groep.
  • Vertel waar het over gaat
en waarom jullie het gekozen hebben.
  • ¿Quién quiere empezar?

Slide 3 - Slide

Ahora a trabajar...
  • Libro de alumno pág. 14 ej. 1 y 2
  • pág. 15 Luisterfragment opdracht 3
  • Ahora rellenamos la lista de vocabulario 1.1


Tarea 1: introducción

Slide 4 - Slide

LA: pág. 15
Vamos a leer el texto juntos.

Slide 5 - Slide

Tarea 1.2
  • Módulo pág. 10 - describir cosas
  • Rellena la lista de vocabulario 
Leerdoel: een object beschrijven
timer
5:00

Slide 6 - Slide

Forma/dimensión/
consistencia
¿Cómo es? Es...
grande 
pequeño 
cuadrado 
redondo 
rectangular 
blando 
duro 
Vorm/afmeting/samenhang

Hoe ziet het eruit? Het is...
groot
klein
vierkant
rond
rechthoekig
zacht
hard

Slide 7 - Slide

Material
¿De qué es? Es de.....

plástico
metal 
cristal 
cuero 
madera 
de papel
....
Materiaal:
Waar is het van gemaakt? Het is van....
plastic
metaal
glas
leer
hout
van papier
.....

Slide 8 - Slide

El uso/ het gebruik
gebruik, waarvoor dient het
¿Para qué sirve?        Waar dient het voor?
¿Para qué se usa?     Waar wordt het voor gebruikt?

Sirve para ....                Het dient om/voor....
Se usa para....              Het wordt gebruikt voor....

Slide 9 - Slide

Por ejemplo:
  • Es pequeño y duro. Es de plástico y de metal y se usa para escribir.

  • Es rectangular, es de plástico o metal y de cristal. No es muy grande. Se usa para llamar. 

  • Es rectangular, es de papel, se usa para leer.
Bolígrafo
móvil
libro

Slide 10 - Slide

Un juego..
Haz 2 descripciones.
Tus compañeros van a adivinar qué objeto es. 

Slide 11 - Slide

Para comparar....
Vergelijkingen met een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord:
más....que      --> Julián es más rápido que Pedro.
                            Julián is sneller dan Pedro.
menos....que  --> Pedro camina menos rápido que Julián.                                    Pedro loopt minder snel dan Julián.
tan....como     -->Julián es tan divertido como Pedro.
                            Julián is even leuk als Pedro.

Slide 12 - Slide

Para comparar....
Vergelijkingen met een zelfstandig naamwoord  
  • más.....que      --> Paco tiene más tiempo libre que Pedro.
                                 Paco heeft meer vrije tijd dan Pedro.
  • menos....que  --> Pedro tiene menos tiempo libre que Paco
                                 Pedro heeft minder vrije tijd dan Paco
  • tanto/a/os/as....como     --> Paco tiene tanto tiempo libre como Julián.                                     Paco heeft evenveel vrije tijd als Julián
                                              

Slide 13 - Slide

Para comparar....
Vergelijkingen met een werkwoord:
....más que        --> Paco trabaja más que Carmen.
                               Paco werkt harder dan Carmen.
....menos que    --> Carmen trabaja menos que Paco.
                               Carmen werkt minder hard dan Paco.
...tanto como    --> Lola trabaja tanto como Paco.
                               Lola werkt even hard als Paco.

Slide 14 - Slide

comparativos irregulares
  • más bueno   --> mejor
  • más malo      --> peor
  • grande --> más grande (letterlijk groter)
  • grande --> mayor (ouder) -  Mi hermana es mayor que yo.
  • pequeño --> más pequeño (letterlijk kleiner)
  • pequeño --> menor (jonger) - Mi amigo es menor que él. 

Slide 15 - Slide

Aanwijzende
voornaamwoorden

Slide 16 - Mind map

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
aquí
ahí
allí
afstand 
tot 
spreker
enkelvoud
meervoud
MNL.
VR.
VR.
MNL.
este
ese
aquel
esta
esa
aquella
estos
esos
aquellos
estas
esas
aquellas

Slide 17 - Slide

Waar moet je op letten:
  • Het aanwijzend voornaamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord wat erachter staat. Is dit vrouwelijk of meervoud, dan verandert het dus. Vb: este libro, esta casa, estos libros, estas casas
  • Let goed op of de volgende woorden in de zin staan: aquí (hier), ahí (daar), allí (daarginds, ver weg). Hieraan kan je zien welk aanwijzend vnw. je moet gebruiken. 
  • esto/eso/aquello gebruik je als je niet naar een specifiek zelfstandig naamwoord verwijs. Het wordt dus algemeen gebruikt. ¿Qué es eso? Wat is dat?

Slide 18 - Slide

Deberes - apunta en la agenda
  • maken: LE: ej. 1.3, 1.6
  • maken: LA: pág. 16 ej. 1
  • Leren woordjes 1.1 en 1.2


Slide 19 - Slide

groot
hard
zacht
rechthoekig
klein
rond
vierkant
rectangular
grande
blando
redondo
pequeño
cuadrado
duro

Slide 20 - Drag question

duro
redondo
cuadrado
blando
pequeño
rectangular
grande

Slide 21 - Drag question

grande
duro
blando
rectangular
pequeño
redondo
cuadrado
zacht
vierkant
klein
rond
rechthoekig
hard
groot

Slide 22 - Drag question

madera
papel
plástico
cristal
cuero
metal

Slide 23 - Drag question

papel
metal
cristal
cuero
madera
plástico
papier
glas
leer
hout
plastic
metaal

Slide 24 - Drag question

groot
hard
zacht
rechthoekig
klein
rond
vierkant

Slide 25 - Drag question

hout
leer
metaal
plastic
papier
glas

Slide 26 - Drag question