Schrijf zinnen met de aangegeven worden. Jij mag extra woorden gebruiken! Jij mag ook het enkelvoud/ meervoud veranderen.
Pas op: in een zin is er altijd een werkwoord. Jij moet altijd het werkwoord vervoegen.
1/ où / boulangerie / ville
2/ la classe / chaise / le prof
3/ la chambre / le lit / la campagne
4/ aller / faire du vélo / école
5/ la soeur / l'anniversaire / jouer