What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
werkwoordspelling
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1 / 19
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
19 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Slide 1 - Slide
Hij (binden) het touw stevig vast
A
bindt
B
bind
C
bint
D
bin
Slide 2 - Quiz
Waarom (worden) jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct (antwoorden)
A
wordt - antwoord
B
word - antwoord
C
word - antwoordt
D
wordt antwoordt
Slide 3 - Quiz
Als je (lijden) aan hartklachten, (aanraden) ik je aan rustig te wachten.
A
lijd - raat
B
lijdt- raad
C
lijd - raat
D
lijdt - raadt
Slide 4 - Quiz
Wanneer het licht (branden), is de kans groot dat er nog een trein langs (rijden)
A
brandt-rijdt
B
brand-rijd
C
brandt-rijd
D
brand-rijdt
Slide 5 - Quiz
Wie zich tot de burgemeester (wenden), (krijgen) zeker antwoord.
A
wend - krijgt
B
wend - krijg
C
wendt - krijgt
D
wendt - krijg
Slide 6 - Quiz
Wat (verbeelden) jij je wel; je (proberen) steeds de baas te spelen
A
verbeeldt - probeert
B
verbeeld - probeert
C
verbeeldt - probeer
D
verbeeld - probeer
Slide 7 - Quiz
Persoonsvorm in de verleden tijd
Slide 8 - Slide
Toen men hem (vragen) wat hij (gaan) doen, (antwoorden) hij, dat hij dat nog niet (weten).
A
vraagde - ging - antwoorde - weette
B
vroeg - ging - antwoorde - wist
C
vroeg - ging - antwoordde - wist
D
vraagde - ging - antwoorde -wist
Slide 9 - Quiz
Maar hij (beloven) , dat hij flink (zullen) worden aangepakt.
A
beloofde - zal
B
beloofde - zou
C
beloofte - zou
D
beloofte - zal
Slide 10 - Quiz
Zijn vader (verwachten) niet anders van hem.
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachtten
Slide 11 - Quiz
Het weer (werken) mee, want gedurende de hele reis (schijnen) de zon.
A
werkte - schijnde
B
werkt - scheen
C
werkte - scheen
D
werk - schijnde
Slide 12 - Quiz
Toch (krijgen) ze bijna een ongeluk, toen in een bocht van de weg de auto (slippen).
A
krijgden - slipden
B
kregen - slipten
C
krijgen - slipde
D
kregen - slipte
Slide 13 - Quiz
Welke werkwoordsvorm is begrote:
Het begrote bedrag is flink overschreden
Slide 14 - Open question
Hoe schrijf je het bijvoeglijk gebruikt werkwoord?
Slide 15 - Open question
Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
Hij hing de .......foto boven de bank
A
vergroten
B
vergrootte
C
vergrote
D
vergroote
Slide 16 - Quiz
Welke vorm hoort op de puntjes?
De .........toren staat op de monumentenlijst
A
verlichten
B
verlichte
C
verlichtte
D
verlichtten
Slide 17 - Quiz
Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
De ...........trui jeukt als een gek!
A
gebreidde
B
gebreiden
C
gebreide
D
gebreidden
Slide 18 - Quiz
Wat hoort er op de puntjes te staan?
Het ........avontuur ging ons niet in de koude kleren zitten
A
beleefden
B
beleefte
C
beleefdde
D
beleefde
Slide 19 - Quiz
More lessons like this
werkwoordspelling
September 2022
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
h2- les werkwoordspelling 2
May 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Spelling werkwoordsvormen en bezitsvorm leerjaar 1 KGT
March 2020
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
werkwoordspelling
March 2022
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
h2- les werkwoordspelling 4
May 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Spelling herhalen
March 2021
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1,2
werkwoordspelling
April 2020
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Spelling herhalen leerjaar 1 h/v
March 2020
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1