H4.4 informatieve tekst 1B

Welkom klas 1
Start met 10 minuten stillezen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas 1
Start met 10 minuten stillezen

Slide 1 - Slide

Goedemorgen!
huiswerk-controle
Verslag

Slide 2 - Slide

Toetsweek - NED 22-6
  • H4.3: verwijswoorden (werkblad) en
signaalwoorden tijdsvolgorde
  • H3.4: verslag schrijven
  • H4.4: informatieve tekst schrijven (verslag)
  • Werkboekje verslag


Slide 3 - Slide

Lesdoel
Je leert hoe je een informatieve tekst schrijft.
Je leert hoe je een tekst indeelt.
Je leert hoe je woorden afwisselt met verwijswoorden

Slide 4 - Slide

Waar vind je informatieve teksten?

Slide 5 - Slide

Feiten of meningen?

Slide 6 - Slide

Aan het werk - H4.4 - B-boek
Lees de leertekst op blz. 42
maak opdracht 2 A en B

Lees de leertekst op blz. 46
maak opdracht 7 en 8.

Opdracht 4: donderdag inleveren op apart vel papier.


Slide 7 - Slide

Welkom klas 1
Start met 10 minuten stillezen

Slide 8 - Slide

verslag opdr. 4
huiswerk-controle

Slide 9 - Slide

Huiswerk do 10-6
Opdracht 4, blz. 44 inleveren.
Gebruik je werkboekje voor de regels van een verslag!

Slide 10 - Slide

H4.4 opdracht 5
Lees de tekst serieus en met aandacht.
Geef feedback
Verbeter je eigen tekst.

Slide 11 - Slide

Welk verwijswoord is juist? Die of dat?
A
Het voetbaltoernooi die...
B
Het voetbaltoernooi dat...

Slide 12 - Quiz

Je kunt met verwijswoorden verwijzen naar:
A
personen
B
plaatsen
C
tijdstippen
D
werkwoorden

Slide 13 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 14 - Quiz

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond

Slide 15 - Quiz

Je gebruikt verwijswoorden om...
A
... het moeilijker te maken voor de lezer.
B
... de tekst korter te maken.
C
... meer afwisseling in de tekst te krijgen.

Slide 16 - Quiz

Deze en die zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woorden
B
het-woorden

Slide 17 - Quiz

Welk verwijswoord?
De stoel.
A
dit en dat
B
die en deze

Slide 18 - Quiz

Een verwijswoord kan verwijzen naar:
A
één woord
B
een paar woorden
C
antwoord A, B en D zijn goed
D
een hele zin

Slide 19 - Quiz

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 20 - Quiz