6. ZWW /KWW / HWW

Zelfstandig werk woord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zelfstandig werk woord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
- herhalen zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
- samengestelde zin met bovenstaande werkwoorden

Slide 2 - Slide

Meerdere werkwoorden in een zin?
Peter is naar huis gefietst.

Rohan heeft nog steeds niet geslapen.

Het belangrijkste werkwoord is het zelfstandig werkwoord. Je kunt het niet weglaten.
Het andere werkwoord is een hulpwerkwoord.
Twee ww? De pv is altijd hww!

Slide 3 - Slide

Meer dan twee werkwoorden?
Er is altijd één zelfstandig werkwoord.
De rest is dan hulpwerkwoord.

Frank heeft zijn broer niet weten te vinden.

Wat is het belangrijkste werkwoord?

Slide 4 - Slide

Zww of Hww?
Deze film wordt veel bekeken.
Wordt is een...
A
zww
B
hww

Slide 5 - Quiz

Hij zou graag op straat willen spelen.
Spelen is een....
A
zww
B
hww

Slide 6 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde
In een zin staan werkwoorden.
Meestal gebeurt er iets. Alle werkwoorden in de zin vormen dan samen het werkwoordelijk gezegde.

Hij heeft 5 km gezwommen.
wwg= heeft gezwommen.

Slide 7 - Slide

Maar:
In een zin met een naamwoordelijk gezegde gebeurt niet iets, maar IS iemand (of iets) iets.

De tandarts is ziek.
De voetballer is beroemd.

Ze doen niet iets, maar ze ZIJN iets.

Slide 8 - Slide

Bij een naamwoordelijk gezegde
Gaat het om een eigenschap.

Is er sprake van één van de volgende koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.

Per zin is er altijd maar één koppelwerkwoord. De rest is hulpwerkwoord. Tenzij het een samengestelde zin is.

Slide 9 - Slide

Voorbeelden van zinnen met een koppelwerkwoord
De planeet Mars lijkt onbewoond. 

Mijn zusje is ziek.

Dat bleek een vergissing.

De eigenschap wordt gekoppeld aan het onderwerp. 

Slide 10 - Slide

Wat is juist?

Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww gegaan=zww
B
is= kww gegaan=zww

Slide 11 - Quiz

De rechercheur was ongewapend.

Was=
A
zww
B
kww

Slide 12 - Quiz

Als je meerdere werkwoorden in een zin hebt, dan is de persoonsvorm altijd een......

Slide 13 - Open question

Noem 5 koppelwerkwoorden

Slide 14 - Open question

Enkelvoudige zinnen
  • Hebben één persoonsvorm. 
  • Is altijd een hoofdzin. 
  • Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar. 

Slide 15 - Slide

Enkelvoudige zinnen
Marina heeft een pizza met ananas gegeten. 
Pv: heeft 
Wg: heeft gegeten 
Ow: Marina 
Ow + Pv staan naast elkaar. 

Slide 16 - Slide

Samengestelde zinnen
  • Hebben meerdere persoonsvormen 
  • Kunnen bestaan uit hoofdzin + hoofdzin/ bijzin + hoofdzin/ hoofdzin +bijzin 
  • In een bijzin staan onderwerp en persoonsvorm NIET naast elkaar. Er staat dan een zinsdeel tussen. 

Slide 17 - Slide

Finn emigreerde naar Nederland vanuit de VS.
Is de zin enkelvoudig of samengesteld?
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld

Slide 18 - Quiz

Voordat Finn naar Nederland emigreerde, woonde hij in de VS.

Is de zin enkelvoudig of samengesteld?
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld

Slide 19 - Quiz

Wat is de hoofdzin?
Voordat Finn naar Nederland emigreerde, woonde hij in de VS.
A
Voordat t/m emigreerde
B
woonde t/m VS.

Slide 20 - Quiz

Voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen

Onderschikkende voegwoorden verbinden een bijzin met een hoofdzin. 

Slide 21 - Slide

Voegwoorden
Open je boek op blz. 224
Maak opdracht 1 t/m 4 
Hier doen we 15 minuten over. 
Huiswerk! 

Slide 22 - Slide

Samengestelde zinnen

Slide 23 - Slide