This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
in telefoontas telefoontas
Slide 1 - Slide
Vandaag
Fictie
10 min stil lezen
Herhaling vorige les
Huiswerk nakijken
Uitleg fictie: tijd
Keuze
Slide 2 - Slide
Kern
Slide 3 - Slide
Planning
Week 41 H 23, 37 en 38
Week 42 vakantie
Week 43 werkwoordspelling en opdracht fictie
Week 44 maandag 31 oktober inleveren opdracht fictie
vrijdag 4 november toets werkwoordspelling
Slide 4 - Slide
Stil lezen
timer
10:00
Slide 5 - Slide
Lesdoelen
H22
Je leert hoe de schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd.
Slide 6 - Slide
Huiswerk nakijken
opdracht H8 8 t/m 13
Je mag een nakijkboek bij mij ophalen.
Slide 7 - Slide
Herhaling vorige les
H8 perspectief
Ik-verteller
Personale verteller
Auctoriale verteller
Slide 8 - Slide
Vertelperspectief
Slide 9 - Slide
Een verhaal kijk of lees je door de ogen van iemand
- ik vertelperspectief
- hij/zij vertelperspectief
- alwetende verteller
Slide 10 - Slide
Vertelperspectief
Vertelperspectief
Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.
1. Ik-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.
2. Hij/zij-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden inde hij- of zij-vorm verteld.
Slide 11 - Slide
Vertelinstanties
Verteller = personage in ik-vorm
--> ik-vertelperspectief
Verteller = personage in hij/zij-vorm
--> hij-/zij- vertelperspectief
Verteller = weet alles, geen personage
--> alwetend vertelperspectief
Slide 12 - Slide
Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, wordt het verhaal aan jou gepresenteerd vanuit een bepaald standpunt. Dit noem je het vertelperspectief.
Je kent de volgende vertelperspectieven:
Ik-vertelperspectief
Personaal vertelperspectief
Auctoriaal vertelperspectief
Slide 13 - Slide
Wat wordt er bedoeld met vertelperspectief?
A
hoeveel personages er in het verhaal zitten
B
de structuur van het verhaal
C
vanuit welk oogpunt het verhaal verteld wordt
D
wat de hoofdpersoon doet in het verhaal
Slide 14 - Quiz
Ik-vertelperspectief
Personaal vertelperspectief
Auctoriaal vertelperspectief
Hij ziet zijn vrienden lopen in de stad.
Hij zou er morgen wel achterkomen dat je het leven niet kan plannen.
Wat een vervelend mannetje, denk ik terwijl ik zijn kop koffie inschenk.
Slide 15 - Drag question
Wat is géén kenmerk van een personaal vertelperspectief?
timer
0:10
A
Onbetrouwbaar
B
De lezer weet niet meer dan het personage
C
De verteller is neutraal
D
Kijkt van bovenaf
Slide 16 - Quiz
Fictie is...
A
alles wat verzonnen is.
B
alles wat niet verzonnen is.
Slide 17 - Quiz
Wat is fictie?
A
een krantenartikel
B
het boek 'Spijt' van Carry Slee
C
het dagboek van Anne Frank
D
Kern
Slide 18 - Quiz
Bij een auctoriaal vertelperspectief is er een 'alwetende verteller'. Deze alwetende verteller:
A
weet niks en neemt deel aan het verhaal
B
weet alles en neemt deel aan het verhaal
C
weet niks en neemt geen deel aan het verhaal
D
weet alles en neemt geen deel aan het verhaal
Slide 19 - Quiz
''Jeroen liep door de donkere ruimte, hij was bang wat hem zou kunnen overkomen."
A
ik-vertelperspectief
B
hij/ zij-vertelperspectief
C
alwetende verteller
Slide 20 - Quiz
De zin: 'Later zou hij nog vaak aan deze dag terugdenken', kom je tegen bij . . .
A
ik-perspectief
B
alwetende verteller
C
personaal perspectief
D
elk vertelperspectief
Slide 21 - Quiz
H22 Fictie - Tijd
Slide 22 - Slide
Tijd in verhalen (boek, serie of film)
Chronologisch = gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden
Niet-chronologisch = niet in volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden
Slide 23 - Slide
Niet-chronologisch
Bijvoorbeeld:
Het verhaal begint in het midden
Het verhaal begint aan het einde
Slide 24 - Slide
Doorbreken chronologie
Flashback --> een personage kijkt terug naar het verleden
Flashforward --> de lezer krijgt alvast een kijkje in de toekomst
Slide 25 - Slide
Hoe verloopt de chronologie in dit fragment?
Slide 26 - Slide
Vertel(de) tijd
1. verteltijd = de lengte van het verhaal (woorden, zinnen, aantal bladzijden, aflevering etc.)
2. vertelde tijd= de tijdperiode die in een verhaal wordt besproken
Slide 27 - Slide
Een voorbeeld
Harry Potter
- De verteltijd is 228 bladzijden.
- De vertelde tijd is ongeveer 10 maanden: vanaf begin schooljaar tot einde schooljaar.
Slide 28 - Slide
De vertelde tijd.....
.... kan versneld of vertraagd worden.
Slide 29 - Slide
Versnelling
“Leroy bracht drie maanden door in Praag, waarna hij meteen doorreisde naar Rome om daar nog eens drie maanden te blijven.”
Verteltijd = één zin (of 5 seconden) Vertelde tijd = 6 maanden
Slide 30 - Slide
Vertraging
“Leroy liep over straat. Hij was eindelijk in Praag. Verwilderd keek hij om zich heen. Hij zag mensen vol boodschappen tassen lopen. Hij hoorde vogels fluiten en rook de lucht van warme broodjes. Hij bedacht zich dat hij nog niet had gegeten en dat hij zijn moeder nog moest bellen. Hoe zou het met haar gaan?" Etc...........