H2 recap grammar

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Aims

At the end of this lesson:

- you know when to use the present simple / present continuous

- you know how to use a possessive

- you know when to use all/every/each

- you know how to form past simple (questions + negatives)

Present simple

De present simple is de tegenwoordige tijd

Dus gewoon de stam van het werkwoord

Uitzondering: bij ond he/she/it + s

I work > she works

We study > he studies

They eat > it eats

Present continuous

Present continuous:

am/are/is + ww + ing 

Vergeet je am/are/is of ing? Dan is het fout

I - am

You - are

He/she/it - is

We - are

They - are

Verschil?

De present simple gebruik je als je het hebt over gewoontes/feiten/regelmaat.

(Elke maandag naar voetbal/het regent)

Present continuous als het bezig is op het moment/tijdelijke situaties/irrtatie

(Nu aan het fietsen/iemand die zeurt)

I ..... (to ride) my bike right now

1. ride
2. rides
3. am riding
4. are riding

I ..... (to go) to school every day

1. go
2. goes
3. am going
4. is going

John .... (to work) as a tour guide at the moment

Sander ..... (to be) a teacher.

's

- namen, mensen en dieren enkelvoud

- meervouden die niet op een s eindigen

- uitdrukkingen van tijd

- Als een naam eindigt met een s dan gebruik je OOK de regel 'enkelvoud'

Lucas's iPad.

Men's clothing.

'

- Meervouden die op s eindigen

My parents' car. (mum and dad = parents)

His siblings' hobby. (siblings = broers/zussen)

Of

- dingen van dingen (bezit van geen mens/dier)

- geografische namen

The roof of the house.

The capital of England.

The boy.... phone

1. 's
2. '
3. of

The ..... (colour / bridge)

1. bridge's colour
2. bridges colour
3. bridge' colours
4. colour of the bridge

(people - opinions)

1. People's opinions
2. Peoples opinions
3. People' opinion
4. The opinions of people

(name - school)

1. The school's name
2. The school' name
3. The schools name
4. The name of the school

All/every/each

All - hele groep, samen met meervoud

All the people

Every (3 of meer) - nadrukkelijk elke persoon in een groep, samen met enkelvoud

Every person

Each (1 of 2) - nadrukkelijke één of twee, samen met enkelvoud

Each of the two teams

We went to .... the sights in the city

... sight was really interesting

We wanted to spend an hour at .... sight

Past simple

Gebruik je om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd.

Regel: ww+ed / 2e rijtje onr. ww

Vraagzin: Did + hele werkwoord (1e rijtje/stam ww)

Negatief maken: Did + not + hele werkwoord

Altijd did - nooit does of do

I ..... (to go) to school yesterday

1. go
2. goed
3. went
4. gone

She .... (to sleep + -) good last night

1. sleeps
2. slept
3. didn't slept
4. didn't sleep

My father worked at a supermarket when he was younger

1. Did my father work..?
2. My father worked?
3. Did my father worked?
4. Does my father worked?

My dog .... (to use) to dislike me.

My neighbour .... (to draw) a painting for me

The train .... (to go + -) very fast

We visited our grandmother last week
Vraagzin?

Let op!

Vraagzinnen in de verledentijd zijn meestal  met did + hele ww.

MAAR! Staat er een vorm van to be (was/were) in de zin? Dan gebruik je die om een vraagzin te maken.

I was tired yesterday > Was I tired yesterday?

My parents were angry > Were my parents angry?

Aims

At the end of this lesson:

- you know when to use the present simple / present continuous

- you know how to use a possessive

- you know when to use all/every/each

- you know how to form past simple (questions + negatives)

En, snap je alles?

1. Ja
2. Nee
3. Ik moet nog beter leren
4. Ik heb nog extra uitleg nodig