Oefenen hfst 3

gas
vaste stof
vloeistof
1 / 19
next
Slide 1: Drag question
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

gas
vaste stof
vloeistof

Slide 1 - Drag question

In welke toestand is het water?
hagel
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 2 - Quiz

In welke toestand is het water?
mist
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig

Slide 3 - Quiz

Als het buiten koud is en je ademt uit, ontstaat er een nevelwolk. Geef op de foto aan waar waterdamp is bij 1 of 2?
Geef op de foto aan waar nevel is, bij 1 of 2?
waterdamp
nevel
nevel

Slide 4 - Drag question

Hoe bewegen de moleculen volgens het deeltjesmodel, b.v. een in een vloeistof?
A
De moleculen trillen, rond een gemiddelde ‘evenwichtsstand’, heen en weer.
B
De moleculen bewegen langs elkaar heen, op korte afstand van elkaar.
C
De moleculen bewegen op grote afstand van elkaar.

Slide 5 - Quiz

Je voorziet een thermometer van het nulpunt.
Wat heb je nodig om het nulpunt te bepalen?
A
smeltend ijs
B
lauw water
C
kokend water

Slide 6 - Quiz

De vloeistof in een vloeistofthermometer krimpt als de temperatuur...................
A
stijgt
B
daalt

Slide 7 - Quiz

Wat is het meetbereik van deze thermometer?
A
van 0 ℃ tot 100 ℃
B
van 20 ℃ tot 50 ℃
C
van - 40 ℃ tot 100 ℃
D
van - 40 ℃ tot 50 ℃

Slide 8 - Quiz

Er zijn zes fase-overgangen. 
Plaats telkens de juiste beschrijving naast de fase-overgangen.
stollen/bevriezen
smelten
verdampen
condenseren
rijpen
vervluchtigen
gasvormig naar vast
vast naar vloeibaar
 vloeibaar naar gasvormig
gasvormig naar vloeibaar
vast naar gastvormig
vloeibaar naar vast

Slide 9 - Drag question


Welke faseovergang zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 10 - Quiz

Hoe noem je water in de gasvorm?
A
waterstof
B
waterdamp
C
watergas
D
koolwaterstof

Slide 11 - Quiz

1.
2.
3
4.
5.
6.
rijpen
vervluchtigen
smelten
stollen
condenseren
verdampen

Slide 12 - Drag question

Wanneer verdampt water?
A
alleen als de zon schijnt
B
alleen als het kookt
C
bij elke temperatuur tussen 0 °C en 100 °C

Slide 13 - Quiz

In de tabel staan twaalf stoffen. Peter heeft één van deze stoffen in een fles. De stof komt vloeibaar uit de vriezer (−18 °C). Als de vloeistof een poosje bij kamertemperatuur (20 °C) staat, begint hij te koken.
Welke van de stoffen in de tabel zou dit kunnen zijn?
A
alcohol
B
butaan
C
kwik
D
propaan

Slide 14 - Quiz

In de tabel staan vijf stoffen.
Welke van deze stoffen is een gas bij 20 °C?
A
alcohol
B
goud
C
kwik
D
butaan

Slide 15 - Quiz

Aluminium heeft een smeltpunt van 660 °C en een kookpunt van 2467 °C. Welke fase heeft aluminium bij 1000 °C?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 16 - Quiz

Aceton heeft een smeltpunt van -95 °C en een kookpunt van 56 °C. Welke fase heeft Aceton bij 100 °C?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 17 - Quiz

In de tabel staan vijf stoffen.
Welke van deze stoffen heeft een vaste vorm bij 750 °C?
A
alcohol
B
aluminium
C
glycerol
D
goud

Slide 18 - Quiz

In de winter wordt zout op de wegen gestrooid. Dit wordt gedaan om ervoor te zorgen dat er geen ijslaag op de wegen komt.
Wat is het effect van strooizout?
A
het verlaagt het stolpunt van water
B
het verlaagt het smeltpunt van water
C
het verlaagt het kookpunt van water
D
het verlaagt het vriespunt van water

Slide 19 - Quiz