This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Lezen H3 (2)
Argumentatie
Slide 1 - Slide
Lesdoel
- Je weet het verschil tussen standpunt en argument
- Je kunt het onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten
- Je kunt argumentatie weergeven in een blokjesschema
Slide 2 - Slide
Planning deze les
- herhalen theorie Lezen h3
- nakijken huiswerk
- huiswerk
Slide 3 - Slide
Wat is het verschil tussen een standpunt (mening) en een argument?
Slide 4 - Open question
Standpunt
Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
Je kunt het eens of oneens ermee zijn
Signaalwoorden: ik vind, volgens ons, de schrijver is van mening dat, dus, daarom, kortom, etc.
Voorbeeld: 'Het is jammer dat er zo veel restaurants failliet zijn gegaan.'
Slide 5 - Slide
Argument
Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, want, de reden hiervoor is, immers...
Voorbeeld: 'Ajax is de beste club uit de Eredivisie (mening), want zij hebben de beste spelers (argument)'.
Slide 6 - Slide
Standpunt:
Rotterdam is een prettige stad om te wonen.
Waarderend argument
Feitelijk argument
Er wonen in Rotterdam veel jonge, gezellige mensen.
Rotterdam was in 2021 de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners.
Slide 7 - Drag question
Standpunt:
Het gratis downloaden van muziek via internet moet strafbaar blijven.
Waarderend argument
Feitelijk
argument
De makers van de muziek lopen nu miljoenen euro’s mis aan auteursrechten.
Niet iedereen hoeft alle muziek te kunnen beluisteren.
Slide 8 - Drag question
Blokjesschema
Argumentatie = standpunt + argument(en)
In een blokjesschema zetten
Slide 9 - Slide
Basisschema's
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 10 - Drag question
Nakijken Lezen H3: opdr. 1
1 Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, (S)
want de temperatuur komt vandaag niet boven nul. (A – feitelijk)
2 Amsterdam is een geweldige stad met veel bezienswaardigheden. (A – waarderend)
Het is dus logisch dat er zoveel toeristen op afkomen. (S)
3 Die documentaire over het Amazonegebied lijkt me echt iets voor jou. (S)
Jij bent immers dol op natuurfilms. (A – feitelijk)
Slide 11 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 1
4 De meeste inzendingen zijn niet om aan te horen; (A – waarderend)
daarom kunnen we beter stoppen met het Eurovisie Songfestival. (S)
5 Omdat jongeren vaak nog niet goed weten wat ze willen, (A – feitelijk)
moet de leeftijdsgrens voor het laten plaatsen van tatoeages naar achttien jaar. (S)
6 De gemeente moet hier bomen planten. (S)
Daar zou de buurt namelijk enorm van opknappen. (A – waarderend)
Slide 12 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 2
Slide 13 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 2
Slide 14 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 2
Slide 15 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 2
Slide 16 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 2
Slide 17 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 2
Slide 18 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 3
1 de Duitse taal als schoolvak
2 eigen antwoord
Slide 19 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 3
Slide 20 - Slide
Nakijken Lezen H3: opdr. 3
6 (1) Er zit veel nuance in. (2) Het kan echt heel mooi klinken.
7 Ze is niet bang om fouten met de naamvallen te maken omdat de Duitsers zelf ook wel fouten maken.
8 (1) Ze hechten erg aan etiquette en beleefdheden.
(2) Ze spreken zelf hun talen niet zo goed.
9 Het zijn feitelijke argumenten, want ze zijn controleerbaar.
10 Het tweede argument: ze spreken zelf hun talen niet zo goed.
11 (1) Ze hebben het lang niet goed geleerd op school.
(2) Op televisie wordt alles nagesynchroniseerd.
12 Ze bedoelt ermee dat veel anderstalige programma’s op de Duitse televisie van een geluidsopname voorzien zijn waardoor het lijkt of de acteurs Duits praten.