Bedrijfseconomie

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

BEDRIJFSECONOMIE

INTRODUCTIE

Bedrijfseconomie?

BEDRIJFSECONOMIE

ONDERNEMINGSPLAN

Ondernemingsplan

• Ik kan uitleggen wat een ondernemingsplan is.
• Ik kan 5 zaken opsommen die ik terugvind in een ondernemingsplan.

Bedrijfsidee?

Kwaliteiten?

Introductie bedrijfseconomie

Ondernemingsplan

Plan met daarin het doel, de verwachtingen en de strategie van de onderneming.

• Bedrijfsidee: Welk product of dienst ga je verkopen?
• Persoonlijke kwaliteiten
• Financieel plan: Hoeveel geld startend bedrijf nodig heeft en hoe het aan dit geld komt.
• Marketingplan: Strategie hoe een bedrijf een product op de markt brengt. 
• Organisatie van het bedrijf: welke vergunningen en verzekeringen heb ik nodig 

Welk onderdeel van het ondernemingsplan?

Persoonlijke kwaliteiten

Bedrijfsidee

Financieel plan

Marketingplan

Organisatie van het bedrijf

Een vergunning aanvragen.

Voorraden inkopen
bij groothandel.

Bepalen wat voor activiteiten
 je gaat uitvoeren.

Bereid zijn hard te werken.

Social media account aanmaken.

Je wil een Stand up paddle Board verhuurbedrijf opstarten. Bedenk twee kwaliteiten die van pas komen als je zo'n bedrijf start.

Welke risico's zitten er aan het investeren van geld in je eigen supverhuurbedrijf?

Bedenk wie je klanten zouden kunnen zijn?

Hoe kun je erachter komen hoeveel deze mensen willen betalen om jouw supboards te huren?
Noem twee manieren.

In welke informatie uit het ondernemingsplan zullen banken vooral geïnteresseerd zijn als ze een kredietaanvraag beoordelen?

1. Bedrijfsidee
2. Financieel plan
3. Marketingplan
4. Organisatie van het bedrijf

BEDRIJFSECONOMIE

INVESTERINGSBEGROTING

Investeringsbegroting

• Ik kan het nut van een investeringsbegroting uitleggen.
• Ik kan een investeringsbegroting opstellen.

Introductie bedrijfseconomie

Investeringsbegroting

Voordat je kunt verkopen, moet je eerst inkopen:

• Voorraad (bv. grondstoffen, onderdelen)
• Bedrijfsmiddelen (bv. winkel, computer). Bedrijfsmiddelen aanschaffen noem je investeren.
  
• Opstartkosten

Hoeveel je nodig hebt, zet je in een investeringsbegroting. 

Het totale bedrag dat je hiervoor beschikbaar hebt is je investeringsbudget.

Een investeringsbegroting stel je alleen op als je voor jezelf begint.

1. juist
2. fout

Een investeringsbegroting stel je alleen op als je voor jezelf begint.

1. juist
2. fout

Op een investeringsbegroting zet je ook hoe je aan het geld gaat komen om alles te betalen.

1. juist
2. fout

Je internetabonnement zet je ook op een investeringsbegroting.

1. juist
2. fout

Een dienstverlener heeft vaak een lager totaalbedrag nodig om te kunnen starten dan een producent van goederen.

1. juist
2. fout

Introductie bedrijfseconomie

Oefeningen: Investeringsbegroting

• Maak de oefeningen zelfstandig.
• Wissel je antwoorden uit met je buurman.
• We bespreken samen de antwoorden.

Bespreken oefeningen

BEDRIJFSECONOMIE

FINANCIERINGSBEGROTING

Financieringsbegroting

• Ik kan het nut van een financieringsbegroting uitleggen.
• Ik kan een financieringsbegroting opstellen.

Hoe kom je aan geld
voor je eigen bedrijf?

Introductie bedrijfseconomie

Financieringsbegroting

Overzicht waarin staat hoe de uitgaven op de investeringsbegroting worden betaald.

• Spaargeld
• Geld lenen bij familie of bank
• Investeerder: wordt mede-eigenaar van het bedrijf.
• Crowdfunding: een groep mensen dat geld investeert in een project of bedrijf.

Introductie bedrijfseconomie

Oefeningen: Financieringsbegroting

• Maak de oefeningen zelfstandig.
• Wissel je antwoorden uit met je buurman.
• We bespreken samen de antwoorden.

Bespreken oefeningen

BEDRIJFSECONOMIE

BALANS

Balans

• Ik kan het nut van een balans uitleggen.
  
• Ik kan een balans opstellen.

Introductie bedrijfseconomie

Balans

Een balans is een overzicht van al je bezittingen en vermogen. Een balans is altijd in evenwicht. 

Activa (bezittingen)

• Vaste activa: bezittingen die langer dan een jaar mee gaan.
• Vlottende activa: bezittingen die korter dan een jaar mee gaan.
• Liquide activa: betaalmiddelen

Introductie bedrijfseconomie

Balans

Een balans is een overzicht van al je bezittingen en vermogen. Een balans is altijd in evenwicht.

Passiva (vermogen)

• Eigen vermogen: bedrag dat je zelf in bedrijf gestoken hebt. Bij winst stijgt eigen vermogen.
• Vreemd vermogen: schulden van het bedrijf.

Combineer de balanspost met de juiste categorie.

Lang vreemd vermogen

Vlottende activa

Kort vreemd vermogen

Vaste activa

Liquide middelen

Kas

Bank (negatief saldo)

Voorraad

Hypothecaire lening

Inventaris

De linker- en de rechterkant van de balans zijn altijd in evenwicht.

1. juist
2. onjuist

De waarde van Poké Bowl take-away is € 90.280.

1. juist
2. onjuist

Het eigen vermogen van Poké Bowl take-away stijgt als het bedrijf winst maakt.

1. juist
2. onjuist

Als Poké Bowl take-away een deel van de banklening aflost, dalen de liquide activa en het vreemde vermogen allebei.

1. juist
2. onjuist

Eigen vermogen = vaste activa + vlottende activa + liquide activa - vreemd vermogen

1. juist
2. onjuist

Een onderneming is voor 36% gefinancierd met leningen. Het eigen vermogen bedraagt € 210.000. Bereken het totale vermogen.

Introductie bedrijfseconomie

Oefeningen: Balans

• Maak de oefeningen zelfstandig.
• Wissel je antwoorden uit met je buurman.
• We bespreken samen de antwoorden.

Bespreken oefeningen

Een bedrijf schaft een nieuwe bedrijfsauto aan en betaalt dit via de bank.

Wat is het effect op de vaste activa?

1. stijgen
2. dalen

Een bedrijf schaft een nieuwe bedrijfsauto aan en betaalt dit via de bank.

Wat is het effect op de liquide activa?

1. stijgen
2. dalen

Een bedrijf sluit een lening af.

Wat is het effect op de liquide activa?

1. stijgen
2. dalen

Een bedrijf sluit een lening af.

Wat is het effect op vreemd vermogen?

1. stijgen
2. dalen

Een bedrijf heeft voor € 2.000 aan goederen met winst verkocht.

Wat is het effect op vlottende activa?

1. stijgen
2. dalen

Een bedrijf heeft voor € 2.000 aan goederen met winst verkocht.

Wat is het effect op liquide activa?

1. stijgen
2. dalen

Een bedrijf heeft voor € 2.000 aan goederen met winst verkocht.

Wat is het effect op het eigen vermogen?

1. stijgt
2. daalt

BEDRIJFSECONOMIE