medicatie leerjaar 2

wat zijn (entrale)medicatie
A
Medicijnen die via de maag en darmen gegeven worden
B
Medicijnen die niet via de maag en darmen gegeven worden
C
medicijnen die via het infuus worden gegeven
D
medicijnen die eerst moeten worden opgelost
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

wat zijn (entrale)medicatie
A
Medicijnen die via de maag en darmen gegeven worden
B
Medicijnen die niet via de maag en darmen gegeven worden
C
medicijnen die via het infuus worden gegeven
D
medicijnen die eerst moeten worden opgelost

Slide 1 - Quiz

welke complicatie kan zich voordoen tijdens het druppelen van de oor
A
oorsuizen
B
duizeligheid
C
misselijkheid
D
overgeven

Slide 2 - Quiz

Welke medicatie is er voor een allergie?
A
Mestcelstabilisatoren
B
Ontstekingsremmers
C
Antihistaminica
D
A-B-C zijn allemaal mogelijk

Slide 3 - Quiz

Wat is een medicatie tegen epilepsie?


A
depakine
B
Oxybutanine
C
Metoclopramide

Slide 4 - Quiz

Bij medicatie toediening per os
A
geef je een pil
B
geef je een infuus
C
geef je een injectie
D
smeer je een zalfje

Slide 5 - Quiz

Contra-medicatie is
A
een reden op medicatie voor te schrijven.
B
een reden om medicatie juist niet voor te schrijven
C
een ander woord voor de bijsluiter van een medicijn
D
medicatie die apart bewaard moet blijven

Slide 6 - Quiz

hoelang moet de zorgvrager blijven liggen na het druppelen van de oor
A
1 minuut
B
3 minuten
C
6 minuten
D
30 sec

Slide 7 - Quiz

Wie levert een actuele medicatie toedieningslijst
A
De arts
B
De apotheek
C
De verpleegkundige
D
De helpende

Slide 8 - Quiz

Macrogol is geen medicatie voor obstipatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

wat voor medicatie gebruik je bij een pneumonie
A
antibiotica
B
metoclopramide
C
vernevelen
D
acenocoumarol

Slide 10 - Quiz

Wat is geen risicovolle medicatie?
A
acenocoumarol
B
novorapid
C
rivagstigmine
D
mehtothrexaat

Slide 11 - Quiz

Hoe noem je het als twee medicijnen elkaar beïnvloeden?
A
complicatie
B
interactie
C
allergie
D
capsule

Slide 12 - Quiz

Medicatie dat op de huid wordt aangebracht, zoals zalf, noemen we..
A
transdermaal
B
sublinguaal
C
dermaal of cutaan
D
oraal of per os

Slide 13 - Quiz

sublinguaal is .... medicatie
A
onder de huid
B
onder de tong
C
intraveneus
D
vaginaal

Slide 14 - Quiz

Hoe maak je een neusspray klaar voor gebruik?

Slide 15 - Open question

hoelang moet je op een fentanyl pleister drukken
A
30 sec
B
niet
C
1 minuut
D
1,5 tot 2 minuten

Slide 16 - Quiz

wat is anti emetica

Slide 17 - Open question

een voorbeeld van antibiotica is
A
amoxicilline
B
cetirizine
C
lidocaine

Slide 18 - Quiz

hoeveel gram paracetamol mag iemand per dag
A
6 gr
B
4 gr
C
2 gr
D
8 gr

Slide 19 - Quiz

Noem een bijwerking van keppra
A
anorexie
B
leverfunctiestoornis
C
verwardheid
D
geen van bovenstaande

Slide 20 - Quiz

wat is anticoagulantia

Slide 21 - Open question

furosemide is een
A
laxantia
B
antihypertensiva
C
diureticum
D
analgetica

Slide 22 - Quiz

wat is een nsaid?

Slide 23 - Open question

diazepam is een
A
psychofarmaca
B
corticosteroïd
C
maagbeschermer
D
benzodiazepine

Slide 24 - Quiz