woensdag

Woensdag 
Lesuur
Docent
Lesuur
Docent
08.30 - 09.00 uur Inloop
12.35 - 13.05 uur pauze
09.15 - 10.00 uur kunst
meneer Gilberto
13.05 - 13.50 uur NT2 tekst lezen
mevrouw Mieke
10.00 - 10.45 uur rekenen
meneer Antoon
13.50 - 14.35 uur mentoruur
mevrouw Mieke
10.45 - 11.05 uur pauze
11.05 - 11.50 uur NT2
mevrouw Karin
11.50 - 12.35 uur - grammatica
mevrouw Mieke
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woensdag 
Lesuur
Docent
Lesuur
Docent
08.30 - 09.00 uur Inloop
12.35 - 13.05 uur pauze
09.15 - 10.00 uur kunst
meneer Gilberto
13.05 - 13.50 uur NT2 tekst lezen
mevrouw Mieke
10.00 - 10.45 uur rekenen
meneer Antoon
13.50 - 14.35 uur mentoruur
mevrouw Mieke
10.45 - 11.05 uur pauze
11.05 - 11.50 uur NT2
mevrouw Karin
11.50 - 12.35 uur - grammatica
mevrouw Mieke

Slide 1 - Slide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema de dokter.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 2 - Slide

bellen
  • met je mobiel of telefoon
  • om met iemand te spreken; ik bel, jij belt, hij belt, wij bellen
  • Zin: Ik bel de dokter om een afspraak te maken.

Slide 3 - Slide

de afspraak
  • een datum afspreken
  • eerder - vandaag - later
  • dag en tijd
  • werkwoord: afspreken; ik spreek af, jij spreekt af, wij spreken af
  • Zin: Zij heeft op woensdag om 3 uur een afspraak bij de dokter.

Slide 4 - Slide

de assistent(e)
  • een vrouw of man die de dokter helpt
  • maakt de afspraken
  • Zin: De assistent maakt een afspraak met iemand die opbelt.

Slide 5 - Slide

de huisarts

  • de dokter
  • Als je hoge koorts hebt ga je naar de huisarts.
  • je belt de assistente en maakt een afspraak
  • Zin: De huisarts praat met het zieke meisje.

Slide 6 - Slide

de controle
  • de check
  • bekijken of het in orde is
  • werkwoord: controleren; ik controleer, jij controleert
  • Ieder jaar ga ik op controle vij de tandarts.

Slide 7 - Slide

Ik ga ieder jaar op controle bij de tandarts.
Ja
Nee

Slide 8 - Poll

In welke zin zie je de betekenis van het woord: bellen
A
Ik praat in de les met mijn docent.
B
Ik zeg goedemorgen tegen mijn vriend.
C
Ik gebruik mijn mobieltje om en afspraak te maken.
D
Ik kijk op mijn telefoon in Magister,

Slide 9 - Quiz

Maak een zin met het woord:
de huisarts

Slide 10 - Open question

Waar wordt het woord
de afspraak
goed gebruikt?
A
Volgende week ga ik op vakantie.
B
Wij moeten op tijd in de les komen.
C
Mijn mentor wil mij om 3 uur spreken.
D
Morgen zijn we vrij.

Slide 11 - Quiz

Wie maakt de afspraken voor de dokter?
A
de tandarts
B
de huisarts
C
de patiënt
D
de assistente

Slide 12 - Quiz

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 13 - Slide

Als ik erg ziek ben dan ga ik naar ............. .

Slide 14 - Open question

Ik moet eerst .............. maken.

Slide 15 - Open question

Ik ............. met de assistente om een afspraak te maken.

Slide 16 - Open question

Ze maakt met mij ....................... .
Morgen om half tien mag ik komen.

Slide 17 - Open question

Een keer per jaar ga ik op ............ bij de tandarts.

Slide 18 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: bellen, de afspraak, de assistente, de huisarts, de controle

Slide 19 - Slide