Lezen paragraaf 1.3 lezen en 2.3 lezen

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met Leesvaardigheid H 1.3 en H 2.3.
De volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Manieren van lezen 
  • Opbouw van tekst en alinea
  • Informatieve teksten 
  • Objectieve informatie
  • Tekstdoelen en tekstsoorten 



Slide 3 - Slide

Leerdoelen 
De komende weken werken we aan de volgende leerdoelen: 

Paragraaf 1.3
  • Ik pas de juiste leesstrategieën toe.
  • Ik herken de opbouw van een tekst. 
  • Ik herken de opbouw van een alinea. 

Paragraaf 2.3
  • Ik herken informatieve teksten.
  • Ik stel vast of informatie objectief is.
  • Ik herken tekstdoelen en tekstsoorten 


Slide 4 - Slide

Manieren van lezen 

Slide 5 - Slide

Manieren van lezen

  • Verkennend lezen: een tekst bekijken om een eerste indruk te krijgen. Daarnaast lees je de eerste en laatste alinea van de tekst. 

  • Nauwkeurig lezen: een tekst helemaal lezen om hem te begrijpen.

  • Zoekend lezen:  in een tekst zoeken naar het antwoord op de vraag.

  • Studerend lezen: een tekst lezen om de informatie te onthouden. 

Slide 6 - Slide

Opbouw tekst en alinea 

Slide 7 - Slide

Opbouw tekst

Een goed geschreven tekst geeft een logische volgorde

Driedeling: Inleiding - kern - slot
Tweedeling: Inleiding en kern

Slot: Bevat samenvatting en/of conclusie

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Opbouw alinea 

Kernzin
Geeft aan waar de alinea over gaat of noemt de belangrijkste informatie van een alinea.

De rest van de alinea zijn bijzaken, zoals toelichting en voorbeelden.

Waar staat de kernzin? 
  • De 1e zin is de kernzin. Daarna volgt een toelichting.
  • De 2e zin van een alinea is de kernzin. De 1ste zin is dan een inleidende zin: Er zijn ook nog andere oplossingen. De beste oplossing is dat de twee partijen een bemiddelaar aanwijzen. 
  • De laatste zin van de alinea is de kernzin.




Slide 10 - Slide

Je gaat aan de slag met de opdrachten. 
Ben je klaar? Ga lezen of ga aan de slag met een ander vak. 
Aan de slag!
Aan de slag?
Aan de slag.

Slide 11 - Slide

Informatieve teksten 

Slide 12 - Slide

Informatieve teksten 
Nieuwsbericht: tekst uit een krant waarin informatie wordt gegeven over een actuele gebeurtenis.

Uiteenzetting: tekst waarin uitleg wordt gegeven over een onderwerp, bijvoorbeeld over een onderzoek dat is gedaan of over oorzaken en gevolgen van een probleem.

Interviewverslag: een tekst waarin verslag wordt gedaan van een vraaggesprek.

Handleiding: tekst waarin wordt uitgelegd hoe je iets moet doen of gebruiken. 

Slide 13 - Slide

Hoe zijn informatieve teksten gestructureerd?
A
Met een cliffhanger aan het einde.
B
Met een lange en uitgebreide beschrijving van het onderwerp.
C
Zonder duidelijke structuur en volledig willekeurig.
D
Met een duidelijke inleiding, kern en slot.

Slide 14 - Quiz

Wat is het doel van informatieve teksten?
A
Lezers overtuigen van een bepaald standpunt.
B
Lezers emotioneel raken en ontroeren.
C
Informatie verstrekken en lezers informeren.
D
Lezers amuseren en vermaken.

Slide 15 - Quiz

Wat zijn informatieve teksten?
A
Teksten gericht op het overtuigen van lezers.
B
Gedichten met diepe emotionele betekenissen.
C
Teksten die informatie geven over een bepaald onderwerp.
D
Verhalen geschreven om te vermaken.

Slide 16 - Quiz

Objectieve informatie 

Slide 17 - Slide

Objectief of subjectief 
Objectieve informatie: geen eigen mening, schrijver blijft neutraal, feiten

Bij objectieve informatie vraag je je af:
  • Is dit waar, is dit echt zo gebeurd, klopt dit met wat ik al weet?

Subjectieve informatie: schrijver geeft mening, zegt wat hij ergens van vindt, is niet neutraal. Of hij geeft zijn interpretatie van de feiten. 

Bij subjectieve informatie vraag je je af:
  • Vind ik dit ook, komt dit overeen met mijn eigen waarneming of ervaring? 

Slide 18 - Slide

Wat is een verschil tussen objectieve en subjectieve teksten?
A
Objectieve teksten bevatten feitelijke informatie, terwijl subjectieve teksten persoonlijke meningen en gevoelens bevatten.
B
Objectieve teksten zijn gekleurd door persoonlijke mening, terwijl subjectieve teksten neutraal zijn.
C
Objectieve teksten zijn gebaseerd op persoonlijke ervaringen, terwijl subjectieve teksten feiten presenteren.
D
Objectieve teksten benadrukken emoties, terwijl subjectieve teksten feitelijke informatie presenteren.

Slide 19 - Quiz

Hoe worden subjectieve teksten gekenmerkt?
A
Feitelijke informatie presenteren
B
Logische redeneringen gebruiken
C
Objectieve standpunten innemen
D
Persoonlijke mening en gevoelens uiten

Slide 20 - Quiz

Wat is het kenmerk van een objectieve tekst?
A
Feiten en objectieve informatie presenteren
B
Persoonlijke mening toevoegen
C
Emoties en gevoelens benadrukken
D
Subjectieve interpretaties geven

Slide 21 - Quiz

Tekstdoelen en tekstsoorten 

Slide 22 - Slide

Tekstdoelen/soorten
Elke tekst wordt geschreven met een doel. De schrijver wil ik bereiken bij de lezer. 

De tekstdoelen zijn:
  • activeren 
  • amuseren 
  • informeren 
  • instrueren 
  • overtuigen 

Met tekstsoorten bedoelen we een krant, advertentie of een gebruiksaanwijzing.  

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Afsluiting
We werken aan de volgende leerdoelen:

Paragraaf 1.3
  • Ik pas de juiste leesstrategieën toe.
  • Ik herken de opbouw van een tekst.
  • Ik herken de opbouw van een alinea.

Paragraaf 2.3
  • Ik herken informatieve teksten.
  • Ik stel vast of informatie objectief is.
  • Ik herken tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 25 - Slide