Kapitel 1 - Lessonup-checkout

Kapitel 1
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kapitel 1

Slide 1 - Slide

We gaan een test maken!
  1. Maak eerste deze test!
  2. Heb je hem afgesloten, meld je dan bij je docent!
  3. Vragen? Kom even bij mij langs.
Succes!


PS; mocht je nog tips en tops hebben? Wij horen ze graag!

Slide 2 - Slide

Wat betekent het duitse -wo- ?

Wo wohnst du?
A
waar
B
hoe
C
wat
D
wanneer

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het duitse -Wie- ?

"Wie heißt du?"
A
Wanneer
B
waar
C
Hoe
D
Wie

Slide 4 - Quiz

Wat betekent het duitse -Wer- ?

"Wer bist du?"
A
Wanneer
B
waar
C
Hoe
D
Wie

Slide 5 - Quiz

Wat betekent het duitse -Was- ?

"Was ist das?"
A
hoe
B
wat
C
waar
D
wanneer

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het duitse -wann- ?

"Wann ist die Schule aus?"
A
hoe
B
wat
C
waar
D
wanneer

Slide 7 - Quiz

De getallen!

Slide 8 - Slide

Wat is 1 in het Duits?
A
eins
B
zwei
C
drei
D
vier

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 4 in het Duits?
A
eins
B
zwei
C
drei
D
vier

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 9 in het Duits?
A
zehn
B
sechs
C
sieben
D
neun

Slide 11 - Quiz

Hoe schrijf je 1?

Slide 12 - Open question

Hoe schrijf je 4?

Slide 13 - Open question

Hoe schrijf je 9?

Slide 14 - Open question

Hoe schrijf je 7?

Slide 15 - Open question

Hoe schrijf je 10?

Slide 16 - Open question

De vraagwoorden

wie = wer

wat = was

waar = wo

hoe = wie

wanneer= wann

Slide 17 - Slide

Wat betekent ''was''?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
wat

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het Duitse woordje "wie"?
A
waar
B
wie
C
wanneer
D
hoe

Slide 19 - Quiz

Wat betekent wer?
A
wie
B
hoe
C
wat
D
waar

Slide 20 - Quiz

________ kommst du morgen? Um halb 10
A
wer
B
wie
C
wann
D
woher

Slide 21 - Quiz

_______ heißt du?
A
was
B
wie
C
wo
D
wann

Slide 22 - Quiz

_______ ist das?
A
wo
B
wer
C
wann
D
was

Slide 23 - Quiz

______ kommst du? Freitag
A
wer
B
wie
C
was
D
wann

Slide 24 - Quiz

Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan

_____kommst du? - Ich komme morgen
A
Wann
B
Wer
C
Was
D
Wo

Slide 25 - Quiz

Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan

______weit ist es noch? --> Ungefähr 4 Kilometer
A
Wo(waar)
B
Wie(hoe)
C
Wer(wie)
D
Wann

Slide 26 - Quiz

Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan
____machst du morgen? ---> Morgen gehe ich in die Stadt.
A
Wer
B
Was
C
Wie
D
Wo

Slide 27 - Quiz

Kijk naar het antwoord. Welk vraagwoord hoort er te staan

______ist der Mann? --> Das ist mein neuer Lehrer.
A
Wie
B
Was
C
Wer
D
Wo

Slide 28 - Quiz

Wiederholung: het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 29 - Drag question

Ik ben lief =
A
Ich sein lieb
B
Ich bin lieb
C
Ich bist lief
D
Ich binnen lieb

Slide 30 - Quiz

Ihr ..... aus Köln. (zijn)
A
sind
B
seid
C
ist
D
sein

Slide 31 - Quiz

Zij is mooi.
=
A
Sie is schön.
B
Sie sein schön.
C
Sie ist schön.
D
Sie bin schön.

Slide 32 - Quiz

Grammatik:
Du of Sie / Jij of u?
 Aan de hand van Duitse zinnen maak je de juiste keuze tussen Sie of du (Duzen- Siezen)

Slide 33 - Slide

Tegen je opa, 65 jaar.
A
Sie
B
du

Slide 34 - Quiz

Tegen de leraar, 25 jaar.
A
Sie
B
du

Slide 35 - Quiz

Tegen de vrouw, die in de buurt woont, 23 jaar.
A
Sie
B
du

Slide 36 - Quiz

Tegen je tante, 45 jaar.
A
Sie
B
du

Slide 37 - Quiz

Tegen een meisje, dat bij jou in de buurt woont, 15 jaar.

A
Sie
B
du

Slide 38 - Quiz

Tegen een goede vriend, 22 jaar.
A
Sie
B
du

Slide 39 - Quiz

Tegen de kapper, 30 jaar die een goede vriend is.
A
Sie
B
du

Slide 40 - Quiz

Netjes!👍 Je hebt LessonUp afgemaakt😎

Teken af bij je docent!



PS: mocht je nog tips en tops hebben? Wij horen ze graag!

Slide 41 - Slide