This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Präpositionenund Fälle
Slide 1 - Slide
Welkom !!!!
Vandaag laten jullie zien dat je alle voorzetsels en ook hun naamvallen kent.
Veel succes !!!!
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Je hebt 3 groepen van voorzetsels geleerd. De groep die de derde, vierde en derde/vierde naamval krijgt. Laat zien dat je dit voldoende beheerst.
Slide 4 - Slide
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber zijn met de .......... naamval
A
1
B
3
C
4
D
3 en 4
Slide 5 - Quiz
Welke voorzetsels zijn altijd met de 4e naamval?
Slide 6 - Open question
Welke voorzetsels zijn met de 3 of met de 4 naamval?
Slide 7 - Open question
Bij de omschrijving "Ergens zijn, geen beweging" krijgen de voorzetsels de ........ naamval
A
3 naamval
B
4 naamval
Slide 8 - Quiz
Bij de omschrijving "ergens komen , bewegen, krijgen de voorzetsels de ....... naamval.
A
3 naamval
B
4 naamval
Slide 9 - Quiz
Als je bij voorzetsels (3 of 4) niet kunt zeggen of het een situatie ergens zijn of een verandering is dan gebruik je na auf en über ............. naamval
A
1
B
3
C
4
Slide 10 - Quiz
Als je bij voorzetsel niet kunt zeggen of het een situatie of een verandering is dan gebruik je bij de andere voorzetsels ( niet auf en über)..........
A
1
B
3
C
4
Slide 11 - Quiz
Als je kunt vragen wann (wanneer) gebruik je de ........... naamval.
A
1
B
3
C
4
Slide 12 - Quiz
Wij oefenen met de de groep die alleen de 3e of 4e naamval krijgt.
Slide 13 - Slide
Das Auto Fuhr schnell aus d........ Garage (v)
A
der
B
die
C
das
D
den
Slide 14 - Quiz
Ohne mein......... Trabi (m) fahre ich nicht.
A
-
B
e
C
es
D
en
Slide 15 - Quiz
Seid ihr alle gegen dies........ Wettkampf (m)?
A
er
B
en
C
es
D
-
Slide 16 - Quiz
Er kauft Futter für d......... Hund
A
der
B
den
C
die
D
das
Slide 17 - Quiz
Hast du das von mein............. Mutter gehört?
A
e
B
es
C
er
D
en
Slide 18 - Quiz
Warum willst du morgen nicht zu dein........... Eltern gehen?
A
e
B
en
C
er
D
-
Slide 19 - Quiz
Seit ein.......... Jahr (o) wohnt er in Spanien.
A
-
B
em
C
er
D
en
Slide 20 - Quiz
Bei dein..........Oma will ich übernachten.
A
er
B
e
C
em
D
-
Slide 21 - Quiz
Nu gaan we aan de slag met de voorzetsels die soms met de 3e en soms de 4e naamval krijgen.
Slide 22 - Slide
Liegt da Wasser unter d............. Bett (o)?
Slide 23 - Open question
Der Ball rollte unter d...... Auto (o).
Slide 24 - Open question
Ich hänge meine Jacke an d..... Haken. (m)
Slide 25 - Open question
Ich komme in ein...... Stunde. (v)
Slide 26 - Open question
Hinter d..... Schule (v) ist ein Spielplatz.
Slide 27 - Open question
Die Lampe ist auf d..... Tisch (m) gefallen.
Slide 28 - Open question
Ich hasse die Kälte in dies............ Jahreszeit (v).
Slide 29 - Open question
Die Kinder spielen in d....... Garten. (m)
Slide 30 - Open question
Er sagt nicht über sein...... Freunde (mv).
Slide 31 - Open question
Sieh dir jetzt einen kurzen Nachrichtenbeitrag an.
Slide 32 - Slide
https:
Slide 33 - Link
Schreibe jetzt bitte 6 Sätze mit jeweils einer Präposition (voorzetsel) zum Dativ (3. nv) und dem Akkusativ (4. nv).