Oefenen voor de toets hoofdstuk 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, havo, vwo
• Leerjaar 2

Wat is de verleden tijd van:
bederven

1. bedorf
2. bedierf
3. bederfte
4. bederfde

Wat is de verleden tijd van:
scheppen (betekenis van 'maken')

1. schepte
2. schepde
3. schiep
4. schop

Wat is de verleden tijd van:
verbieden

1. verbiedde
2. verbood
3. verbad
4. verboodden

Wat is de verleden tijd van:
juichen

1. juichde
2. juichte
3. jooch
4. joog

Wat is de verleden tijd van:
treden

1. trad
2. trat
3. trede
4. treedde

Wat is de verleden tijd van:
werpen

1. werpte
2. werpde
3. worp
4. wierp

Persoonsvorm verleden tijd

HULPMIDDEL

Het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter: 

hij heeft …

hij is … 

er wordt …

Het voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord schrijf je meestal als:

ge + ik-vorm + t                         ge + fiets + t = gefietst (vt: fietste)

of 

ge + ik-vorm + d                        ge + luister + d = geluisterd (vt: luisterde)

Niet: als het ww al begint met een voorvoegsel (ge-, be-, ver- enz.)

NIet: bij sterke ww / klankverandering

Het voltooid deelwoord

Ook bij het voltooid deelwoord kun je 't Kofschip gebruiken om te kijken of er een d of een t aan het eind komt.

verbazen: 

stam = verbaz

z niet in 't kofschip

vd = verbaasd

Hij heeft haar (beschermen).

1. beschermd
2. beschermt
3. beschermdt
4. beschermde

Zij hebben (betalen).

1. betaalt
2. betaald
3. betaaldt
4. betaalte

Het heeft afgelopen nacht streng (vriezen).

1. gevriest
2. gevriesd
3. gevroren
4. gevorst

De overvaller heeft alles snel (bekennen).

1. bekendt
2. bekende
3. bekent
4. bekend

We hebben onze muren gisteren geel (verven).

1. geverfd
2. geverft
3. geverdt
4. geverven