MH1 - fictie

MH1
Fictie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

MH1
Fictie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

H7/8
Genres

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is een genre?
Noem er een voorbeeld bij.

Slide 3 - Open question

Een genre is een soort verhaal, bijvoorbeeld een thriller.

In welk rijtje staat een onjuist genre ?
A
avonturenroman - western - fantasy
B
horror - liefdesroman - historische roman
C
sportverhaal - psychologische roman - science fiction
D
young adult - biografie - kookboek

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

H22/23
personages 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Typen
Karakters
maakt geen ontwikkeling door
maakt ontwikkeling door
één duidelijke eigenschap/kenmerk
heeft goede en slechte eigenschappen
lijkt op een mens
vaak een bijpersoon
vaak de hoofdpersoon

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Wat hoef je NIET te beschrijven als je het uiterlijk van een personage beschrijft?
A
leeftijd, lichaamsbouw, haarkleur, kleding
B
gedachten en gevoelens
C
gedrag
D
relatie tot de andere personages

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

H35/36
spanning
vertelperspectief

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen emotionele en intellectuele spanning?

Slide 9 - Open question

Bij emotionele spanning weet je meer dan de personages en bij intellectuele spanning weet je net zo veel of minder dan de personages.
Van welk soort spanning is
hier sprake?
A
emotionele spanning
B
intellectuele spanning

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Sleep de vertelperspectieven naar de juiste tekst.
Mark ziet tot zijn schrik zijn vrienden lopen. Met hevig kloppend hart verbergt hij zich achter een dikke boom in het park. 
Daar lopen mijn vrienden! Ik schrik me dood en verstop me zo snel mogelijk achter een dikke boom. Mijn hart klopt als een bezetene.
Mark ziet tot zijn schrik zijn vrienden lopen. Met hevig kloppend hart verbergt hij zich achter een dikke boom in het park. Hij was al door hen gezien, maar dat wist hij toen nog niet.
de ik-verteller
de alwetende verteller
de personale  verteller

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

H50/51
spanning
tijd

Slide 12 - Slide

This item has no instructions


Wat is chronologie?
A
Gebeurtenissen in normale volgorde van tijd.
B
Gebeurtenissen in volgorde van plaats.
C
Gebeurtenissen in volgorde van belangrijkheid.
D
Gebeurtenissen in wisselende volgorde van tijd.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen
verteltijd en vertelde tijd?

Slide 14 - Open question

De verteltijd is de lengte van het verhaal: het aantal woorden, zinnen bladzijden.
De vertelde tijd is hoeveel tijd er verloopt tussen het begin en het einde van het verhaal: uren, dagen, weken, maanden, jaren.

Hoe noem je het als er in het boek wordt teruggeblikt op gebeurtenissen uit het verleden?
A
Flashforwards
B
Flashbacks
C
Flashlights
D
Flashmobs

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

H63/64
spanning
ruimte

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wat is hier GEEN voorbeeld van ruimte in een verhaal?
A
de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt
B
voorwerpen en geluiden
C
tijdperk, weer en seizoenen
D
gedachten en gevoelens

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Beschrijf de ruimte van de volgende gebeurtenis: iemand wordt gepest

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

H78/79
spanning
plot

Slide 19 - Slide

This item has no instructions


Wat is de plot van een verhaal?

Slide 20 - Open question

Hoe het verhaal in elkaar zit met alles wat er gebeurt, alle ontwikkelingen, veranderingen en de afloop.
De schrijver kan de spanning op verschillende manieren vasthouden. Welke hoort er NIET bij?
A
springen tussen verhaallijnen
B
cliffhanger
C
het verhaal versnellen
D
plotwendingen

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions


Welke zin is op jou
van toepassing?
A
Ik beheers de theorie goed, moet alles alleen even herhalen.
B
Ik beheers de theorie niet goed en moet goed leren.
C
Ik beheers de theorie redelijk, maar moet nog wel leren.
D
Ik ben geschrokken van het resultaat en moet hard aan de slag.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions