Werkwoordspelling incl Engelse werkwoorden

Zet je telefoon op stil en pak je leesboek.
Leg ook Talent + je schrift op tafel.

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zet je telefoon op stil en pak je leesboek.
Leg ook Talent + je schrift op tafel.

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
      Engelse 
werkwoorden
   vervoegen

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm 

Slide 4 - Slide

voltooid deelwoord
Voltooid betekent: het is gebeurd / geweest / voorbij ...

Een voltooid deelwoord
; is een werkwoord waar altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij staat.
; begint vaak met ge-, ver-, be- of ont-
; eindigt op -d, -t of -en.  
                                                                Weet je niet of het met een -d of -t eindigt?                                                                        Gebruik de verlengproef of 'T eX KoFSCHiP

Slide 5 - Slide

Bijvoorbeeld ...
Dansen, leren en beloven                                        
ik  -  dans / leer / beloof                                           
         danste / leerde / beloofde                           
hij - danst / leert / belooft                                      
         danste / leerde / beloofde                            
wij - dansen / leren / beloven                               
          dansten / leerden / beloofden                
zij heeft gedanst / geleerd  / beloofd              

Slide 6 - Slide

Bijvoorbeeld ...
Dansen, leren en beloven                                      relaxen, saven, daten
ik  -  dans / leer / beloof                                           relax / save / date
         danste / leerde / beloofde                            relaxte / savede / datete
hij - danst / leert / belooft                                      relaxt / savet / datet
         danste / leerde / beloofde                            relaxte / savede / datete
wij - dansen / leren / beloven                               relaxen / saven / daten
          dansten / leerden / beloofden                   relaxten / saveden / dateten
zij heeft gedanst / geleerd  / beloofd               gerelaxt / gesaved / gedatet

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Bij de Engelse werkwoorden werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 9 - Slide

Engelse werkwoorden
Even checken ;)

    PV tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord

Beantwoord elke vraag binnen 30 seconden.

Slide 10 - Slide

Kies het juiste werkwoord.
Morgen worden jullie (beoordelen).
A
Beoordeelt
B
Beoordeeld
C
Beoordeeldt
D
Beoordeelde

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste werkwoord.
Vandaag (worden) ik opgehaald van school.
A
word
B
wordt
C
wort
D
wortd

Slide 12 - Quiz

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 13 - Quiz

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 14 - Quiz

Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, t.t: timen
A
tim
B
timet
C
timetet
D
timeted

Slide 15 - Quiz

Ik heb vroeger met die succesvolle zakenman (daten).
A
datet
B
gedate
C
gedated
D
gedatet

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden
Even checken ;)

                              PV verleden tijd 

Beantwoord elke vraag binnen 30 seconden.

Slide 17 - Slide

Gisteren (beantwoorden) hij eindelijk mijn e-mail.
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoorde
D
beantwoordde

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 19 - Quiz

Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 20 - Quiz

Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 21 - Quiz

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat
A
racete
B
raceten
C
raceden
D
racetten

Slide 22 - Quiz

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.
A
finishden
B
finishten
C
finishtten

Slide 23 - Quiz