De zussen in het kamp ondergingen de gruwelen, hun kracht puttend uit de Bijbel en hun geloof. Met 1400 vrouwen verbleven ze in barakken bedoeld voor 400 personen. Er was ongedierte, ziekte en viezigheid. “Je moet God voor alles danken, zelfs voor de vlooien”, zei Betsie. Ze had een punt, want daardoor bleven de bewakers en officieren op afstand en konden de zussen Bijbelstudies houden voor de andere gevangenen. Corrie schrijft: “Waarom de anderen moesten lijden, konden wij niet begrijpen. Maar wat ons betreft: onze bijbel was de hulp en de hoop voor een steeds groter wordend aantal vrouwen.”
Betsie wordt steeds zieker en komt te overlijden. Ruim een week later wordt Corrie – door een administratieve fout – vrijgelaten uit het helse Ravensbrück. Later hoort ze dat een week na haar vrijlating alle vrouwen van haar leeftijd werden vergast.
Na een zware treinreis arriveert Corrie bij een Gronings ziekenhuis, waar ze aansterkt. Via familie in Hilversum reist ze naar Haarlem en hier begint ze aan haar nieuwe roeping: spreken over wat Betsie en zij hebben meegemaakt, en getuigen van Gods liefde.