This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Blok 4 PDO - oefentoets
Slide 1 - Slide
Toetsstof
Boek:
Basis- en werkboek 'Didactiek, Organisatie en Communicatie' Hoofdstuk 3 'Ontwikkeling stimuleren: denken'
Basis- en werkboek 'Didactiek, communicatie en organisatie'
Hoofdstuk 4 'Ontwikkeling stimuleren: voelen en bewegen '
Maken: werkboekopdrachten behorende bij de hoofdstukken. Zie de planning in Cumlaude, kanaal PDO
Toetsvorm: digitaal
Belangrijke informatie voor dit blok
Slide 2 - Slide
Op de volgende slides komen een aantal vragen per hoofdstuk.
Belangrijk: als je deze toets goed hebt gemaakt, wil dat niet zeggen dat je er klaar voor bent! :)
Succes!!
Slide 3 - Slide
Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld: Juf Hasmik werkt met een complimentenmunt. Diegene die de munt in zijn la heeft liggen, moet die dag 5 complimenten of meer aan anderen geven. Aan het eind van de dag moet de klas raden wie de complimentenmunt had. De klas mag onderling ook complimenten aan elkaar geven.
A
Positieve interacties tussen kinderen bevorderen
B
Sensitieve responsiviteit
C
Praten en uitleggen
D
Ontwikkelings-stimulering.
Slide 4 - Quiz
Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld: Onderwijsassistent Dion moedigt de leerlingen, tijdens het omkleden van de gym, aan om zelf hun veters te strikken.
A
Positieve interacties tussen kinderen bevorderen
B
Autonomie respecteren
C
Structureren en grenzen stellen
D
Ontwikkelings-stimulering
Slide 5 - Quiz
Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld: Onderwijsassistent Sam ziet dat Yasmine zo trots als een pauw met een zwemdiploma de school binnen loopt. Hij loopt naar haar toe , klapt in zijn handen en zegt: 'Wauw! Wat zie ik daar in jouw handen?'
A
Ontwikkelings-stimulering
B
Autonomie respecteren
C
Structureren en grenzen stellen
D
Sensitieve responsiviteit
Slide 6 - Quiz
Onder welke pedagogische interactieve vaardigheid past het volgende voorbeeld:
Onderwijsassistent Kim heeft de planning van de dag op het bord geschreven. Bij de start van de dag bespreekt ze deze planning met de klas.
A
Autonomie respecteren
B
Sensitieve responsiviteit
C
Structureren en grenzen stellen
D
Ontwikkelings-stimulering
Slide 7 - Quiz
Wat oefen je wanneer je een activiteit geeft in de zone van de naaste ontwikkeling?
A
Een activiteit die de leerlingen al kunnen.
B
Een activiteit die ze bijna zelfstandig kunnen, maar nog iets hulp nodig hebben in de vorm van instructie.
C
Een activiteit die te moeilijk voor ze is om zelfstandig te kunnen doen en frustratie opwekt.
D
Een activiteit die ze zelfstandig kunnen, maar nog iets hulp nodig hebben in de vorm van instructie.
Slide 8 - Quiz
Van welke woordenschat is sprake bij de volgende zin: Een kind wijst naar de kerstboom en zegt: 'Kessboom'
A
Receptieve woordenschat
B
Productieve woordenschat
C
Woordenschat-explosie
D
Explosieve woordenschat
Slide 9 - Quiz
Wat kan een kind als het zich bevindt in de formeel operationele fase?
A
Het kind ziet logische verbanden, maar heeft nog wel behoefte aan concreet materiaal.
B
Het kind probeert de wereld om zich heen te begrijpen door die te ordenen en te benoemen.
C
Het kind kan abstract redeneren
D
Het kind begrijpt wat het moet doen maar kan de bewegingen nog niet maken.
Slide 10 - Quiz
Wat kan een kind als het zich bevindt in de pre operationele fase?
A
Het kind ziet logische verbanden, maar heeft nog wel behoefte aan concreet materiaal.
B
Het kind probeert de wereld om zich heen te begrijpen door die te ordenen en te benoemen.
C
Het kind kan abstract redeneren
D
Het kind begrijpt wat het moet doen maar kan de bewegingen nog niet maken.
Slide 11 - Quiz
Wat kan een kind als het zich bevindt in de concreet operationele fase?
A
Het kind ziet logische verbanden, maar heeft nog wel behoefte aan concreet materiaal.
B
Het kind probeert de wereld om zich heen te begrijpen door die te ordenen en te benoemen.
C
Het kind kan abstract redeneren
D
Het kind begrijpt wat het moet doen maar kan de bewegingen nog niet maken.
Slide 12 - Quiz
Van welke geletterdheid is sprake bij onderstaand voorbeeld: Een kind snapt dat de letters in een boek samen een verhaal vormen.
A
Ontluikende geletterdheid
B
Beginnende geletterdheid
Slide 13 - Quiz
Een kind krijgt twee even grote stukken klei. Het ene stuk wordt uitgerold tot een groot vlak, de ander behoudt zijn vorm. Het kind begrijpt nog niet dat de hoeveelheid klei hetzelfde blijft.
Van welk begrip is hier sprake?
A
centratie
B
conservatie
C
decentralisatie
D
conversatie
Slide 14 - Quiz
Wereldoriëntatie: Onder welke invalshoek valt een les over verkeer?
A
Ruimte
B
Mens en maatschappij
C
Tijd
D
Techniek
Slide 15 - Quiz
Samenwerken. Welke vaardigheden hebben leerlingen nodig om dit te kunnen?
Je gebruikt je eigen gevoeligheid om te reageren op een leerling.
B
Je neemt de inbreng van leerlingen serieus en waardeert ze.
C
Je helpt leerlingen om hun sociale vaardigheden te ontwikkelen.
D
Je hebt oog voor de behoefte en gevoelens van de leerling.
Slide 20 - Quiz
Wat is inlevingsvermogen hebben?
A
Het vermogen hebben om anderen te begeleiden.
B
Het vermogen hebben om op een goede manier te reageren op kinderen.
C
Kunnen invoelen van hoe iets voor iemand is.
D
Vertrouwen hebben in jezelf en anderen.
Slide 21 - Quiz
Wat is geen vaardigheid voor samenwerken?
A
Luisteren
B
Creatief zijn
C
Initiatief nemen
D
Je mening geven
Slide 22 - Quiz
Je laat een foto zien van een rivier met aan beide kanten van de rivier een kind. Jij vraagt: ‘Op welke manieren kunnen deze kinderen weer bij elkaar komen’ of 'Waarom zijn deze kinderen niet bij elkaar?'
Zijn dit goede vragen om de creatieve ontwikkeling te stimuleren?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quiz
Zet 'm op!
Wij wensen jullie heel veel succes met het maken van de toets!