04-06-2024 V3B gram ww venir

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


Telefoon in de telefoontas 

Boek op tafel


Bonjour à tous!
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


Telefoon in de telefoontas 

Boek op tafel


Bonjour à tous!

Slide 1 - Slide

Le test dans la semaine des tests
Test tout le chapitre 5
- Voca A + B + E + F (p.40-41) F-NL / NL-F
- Phrases-clés C + G (p.42) F-NL / NL-F
- Grammaire D ‘het delend lidwoord’ (p.43)
- Grammaire H ‘het werkwoord komen’ (p.43)
- Werkwoorden être, avoir, aller en faire (tt)
- Werkwoorden op -er, -ir, -re (tt + pc)

Slide 2 - Slide

Aujourd'hui:
- Grammaire
- Au travail!

Slide 3 - Slide

Grammaire - à la page 36-37

Slide 4 - Slide

Venir (= onregelmatig werkwoord)
Regelmatig (vaste regel) :
- Werkwoorden op -er / -ir / -re

Onregelmatig (geen regel, stampen) :
- Werkwoorden être, avoir, aller, faire, vouloir, pouvoir

Slide 5 - Slide

Venir -> présent
Je viens
Tu viens
Il/elle/on vient
Nous venons
Vous venez
Ils/elles viennent

Slide 6 - Slide

Vul de juiste vorm in van het werkwoord 'venir' in de présent.
Nous _______ souvent à la bibliothèque
A
venez
B
vennons
C
venons
D
vienons

Slide 7 - Quiz

Venir -> passé composé

Venir is met hulpwerkwoord être, het volt. dw is 'venu'
Je suis venu(e)
Tu es venu(e)
Il/elle/on est venu(e)
Nous sommes venu(e)(s)
Vous êtes venu(e)(s)
Ils/elles sont venu(e)(s)
De pc bestaat altijd uit 2 delen -> een hulpwerkwoord + een voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

Vul de juiste vorm in van het werkwoord 'venir' in de pc.
Lisa et Lena __________ à la fête?
A
ont venus
B
sont venues
C
ont venues
D
sont venus

Slide 9 - Quiz

Exercice

Vul de juiste vorm van het werkwoord venir in, in de présent of pc.

1. Nous ___________ souvent ici après l'école. (p)
2. Hier, vous ___________ au parc? (pc)
3. Elle ___________ chez toi pour le dîner? (pc)
4. Tom ___________ toujours à l'heure pour les cours. (p)
5. Tim et Pim ___________ à la fête. (pc)

timer
2:30

Slide 10 - Slide

Au travail!
Fais les exercices 29, 30a, 30b, 30c, 30d et 30f

Fini? -> Apprenez pour le test dans la semaine des tests
Tout le chapitre 5
- Werkwoorden être, avoir, aller en faire (tt)
- Werkwoorden op -er, -ir, -re (tt + pc)

Slide 11 - Slide