Werkwoordspelling BB
1 / 53
Lesson duration is: 90 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Werkwoorden
Slide 4 - Mind map
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Wat weet jij nog van het voltooid deelwoord?
Slide 12 - Open question
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Link
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Wat denk jij wat ze bedoelen met werkwoordenalarm?
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Link
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Waar moet je het eerst naar kijken bij werkwoordspelling?
A
Is het werkwoord de persoonsvorm
B
In welke tijd het werkwoord staat
C
Of het werkwoord enkelvoud of meervoud is
D
Of er wel een werkwoord in de zin staat.
Slide 29 - Quiz
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Er zijn twee antwoorden goed.
A
Door te kijken naar de persoon. Degene die het doet is de persoonsvorm.
B
Door de zin vragend te maken. Het vooraanstaande werkwoord is de persoonsvorm.
C
Door de zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
D
Door te kijken wanneer de persoon iets doet. Het antwoord op deze vraag is de persoonsvorm.
Slide 30 - Quiz
Wat moet je doen om de persoonsvorm verder goed te kunnen spellen?
A
Naar de ik - vorm van het woord kijken
B
Naar de jij-vorm van het woord kijken
C
Naar de wij-vorm van het woord kijken
Slide 31 - Quiz
De docent (maken) een fout bij de uitleg. Vul de goede werkwoordsvorm in.
A
Maak
B
Maakt
C
Maken
D
Gemaakt
Slide 32 - Quiz
De kok (bereiden) een heerlijke maaltijd.
A
Bereit
B
Bereitd
C
Bereid
D
Bereidt
Slide 33 - Quiz
Aan welk(e) woord(en) zie je of een zin in de verleden tijd staat.
Er zijn twee antwoorden goed.
Er zijn twee antwoorden goed.
A
Morgen
B
Vorige week
C
Volgend jaar
D
Vanmorgen
Slide 34 - Quiz
Gisteren (begroeten) de directeur ons in de klas.
A
begroette
B
begroetten
C
bergroete
D
begroeten
Slide 35 - Quiz
Hoe weet je of een werkwoord een voltooid deelwoord is?
A
Er staat altijd een d of t aan het einde van het woord.
B
Een voltooid deelwoord begint altijd met ge- of be-
C
Er staan dan meerdere werkwoorden in de zin. Een ander woord is de persoonsvorm.
Slide 36 - Quiz
Welk woord is het voltooid deelwoord in de zin?
De kapster heeft mijn haren groen geverfd.
De kapster heeft mijn haren groen geverfd.
A
heeft
B
heeft geverfd
C
geverfd
Slide 37 - Quiz
Hoe weet je of je een voltooid deelwoord met een d of t op het einde schrijft? 2 antwoorden zijn goed.
A
Door -en van het werkwoord af te halen en dan kijken naar de laatste letter. Zit deze letter in 't ex fokschaap dat schrijf je het met een t
B
Door -en van het werkwoord af te halen en dan kijken naar de laatste letter. Zit deze letter in 't ex fokschaap dat schrijf je het met een d
C
Maak het woord langer. Hoor je d, dan is het -d . Hoor je t, dan is het -t
Slide 38 - Quiz
Ik heb dat nooit eerder (durven)
A
gedurfd
B
gedurfdt
C
gedurft
D
gedurftd
Slide 39 - Quiz
De ingrediënten van de taart heb ik door elkaar (mixen)
A
gemixd
B
gemixt
C
gemixdt
D
gemixtd
Slide 40 - Quiz
De kapster vergist zich in de potjes verf.
A
Vergist = voltooid deelwoord
B
Vergist = persoonsvorm
Slide 41 - Quiz
De kapster heeft zich in de potjes verf vergis..
A
vergist
B
vergisd
C
vergisdt
D
vergistd
Slide 42 - Quiz
Een sterk werkwoord
A
verandert van klank in de verleden tijd
B
zet je -de(n) of -te(n) achter het werkwoord
Slide 43 - Quiz
Het is vaak gebeur... dat ik te laat ben.
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd
D
gebeurde
Slide 44 - Quiz
Denk je dat je de werkwoordspelling al goed kan?
😒🙁😐🙂😃
