Lezen H3 en H4 (Talent VWO 2)

Lezen H3 en H4
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen H3 en H4

Slide 1 - Slide

H3
Betogende tekst: 
De schrijver geeft zijn mening en verdedigt zijn mening met argumenten. (v.b. filmrecensie, boekbespreking, klachtenbrief)

Betogen= met bewijzen aantonen


Slide 2 - Slide

Een argument=
informatie waarmee de schrijver wil bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is.

Slide 3 - Slide

Indeling  van een betogende tekst


-inleiding (onderwerp en mening)
-kern (argumenten)
-slot (conclusie/ samenvatting)

Slide 4 - Slide

Tekstdoelen hfst 1
informeren: informatieve tekst bv. nieuwsbericht, instructie
overtuigen: betogende tekst bv. filmrecensie, ingezonden brief
activeren: activerende tekst bv. advertentie, oproep, poster
amuseren: amuserende teksten bv. jeugdboek, strip

Slide 5 - Slide

Leesstrategieën H1
verkennend 
nauwkeurig
zoekend
studerend
kritisch

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

oefening maken

Slide 8 - Slide

verwijswoorden
Woorden die verwijzen naar iets wat eerder in de tekst is genoemd, of naar iets wat nog moet komen. 

Waarnaar verwijst het verwijswoord?--> Vraag stellen
wie, wat, waar, welk(e) en soms een ander vraagwoord.

.

Slide 9 - Slide

Bijvoorbeeld
In 1820 kwam er eindelijk een landelijk verbod. Maar daarmee waren lijfstraffen nog niet uit het onderwijs verdwenen.
Vraag: waarmee waren lijfstraffen nog niet uit het onderwijsverdwenen?

Antwoord: met het landelijk verbod

Slide 10 - Slide

H4
Activerende tekst=  De schrijver wil de lezer tot actie aanzetten.
Het tekstdoel= activeren, meestal ook informeren
v.b. advertentie, folder, pop-ups op websites, affiche, pamflet

Reclameboodschappen
Een oproep om :lid te worden of om ergens aan mee te doen.

Slide 11 - Slide

Belangrijk voor een activerende tekst
Beeld en opmaak = lay-out
Beeld= foto/ tekening
Opmaak = uiterlijke vorm: -lettertype
                                                             -lettergrootte
                                             -kleur
                                                                                   -tekstverdeling over de                                                     pagina

Slide 12 - Slide

en signaalwoorden

Slide 13 - Slide

Tekstverbanden H1
opsommend: ten eerste, ook, bovendien, verder, ten slotte
tijdsvolgorde: eerst, daarna, vervolgens, ten slotte, intussen
tegenstellend: maar, echter, evenwel, daarentegen, toch
uitleggend: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, zoals
redegevend: want, omdat, daarom, immers, namelijk
concluderend: dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is
vergelijkend: net als, evenals, zoals

Slide 14 - Slide

Tekstverband H2
samenvattend: kortom, samenvattend, al met al, om kort te gaan

vb.  Het was kortom een dag om nooit te vergeten.

Slide 15 - Slide

Tekstverbanden H3 en H4
Verband                          Signaalwoorden
oorzaak/gevolg            doordat, daardoor, zodat, waardoor, met                                                   als gevolg van, ten gevolge van

middel/doel                   om te, waarmee, daarmee, opdat
voorwaardelijk              als, wanneer, indien, mits, tenzij, op                                                             voorwaarde dat

Slide 16 - Slide

Welk verband staat in de volgende zin?

Wij gaan morgen naar het museum, mits het mooi weer is.
A
oorzaak/gevolg
B
voorwaardelijk
C
middel/doel
D
tegenstellend

Slide 17 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zin?

Het was te glad om te fietsen. Daardoor miste
ik de trein.
A
middel/doel
B
voorwaardelijk
C
oorzaak/gevolg
D
opsommend

Slide 18 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zin?

Mijn zus heeft zich ingeschreven voor een extra cursus om te voorkomen dat ze zakt.
A
middel/doel
B
voorwaardelijk
C
oorzaak/gevolg
D
tijdsvolgorde

Slide 19 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zin?

Ik ga op tijd weg, want ik heb een feestje.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
redengevend
D
oorzaak/gevolg

Slide 20 - Quiz

De volgende sinaalwoorden horen bij welk tekstverband?

waarmee, daarmee, om te, opdat
A
oorzaak/gevolg
B
doel/middel
C
concluderend
D
redengevend

Slide 21 - Quiz

zoals
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsommend
B
tegenstellend
C
uitleggend
D
vergelijkend

Slide 22 - Quiz

verder
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsommend
B
tegenstellend
C
uitleggend
D
voorwaardelijk

Slide 23 - Quiz

hoewel
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsommend
B
tegenstellend
C
oorzaak/gevolg
D
middel/doel

Slide 24 - Quiz

toch
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsommend
B
tegenstellend
C
redengevend
D
tijdsvolgorde

Slide 25 - Quiz

Als je beoordeelt of de informatie uit de tekst betrouwbaar/juist is ben je....
A
studerend aan het lezen
B
verkennend aan het lezen
C
kritisch aan het lezen
D
zoekend aan het lezen

Slide 26 - Quiz

Leer goed:
Theorie van Lezen H1.2, H3.2, H4.2

Lees de tekst heel nauwkeurig!!

Succes

Slide 27 - Slide

doel/middel
voorwaardelijk
waarmee
als
wanneer
daarmee
opdat
om te
mits
indien

Slide 28 - Drag question