Na Klar Kap 4 les 7

Les 7
Lernziel: 
Je kan de grammatica uit Kapitel 3 + 4 toepassen.

Inhalt:
Uitleg van alle grammatica voor de toetsweek.




1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 7
Lernziel: 
Je kan de grammatica uit Kapitel 3 + 4 toepassen.

Inhalt:
Uitleg van alle grammatica voor de toetsweek.




Slide 1 - Slide

Stof toetsweek
Noteer in je agenda!!!
Kap 3: alle Redemittel + grammatica + woordjes lernbox 1 t/m 6
Kap 4: woordjes lernbox 1 t/m 4 + alle grammatica  + aantekeningen bezittelijk voornaamwoord meervoud

Slide 2 - Slide

een/ein(e)
mannelijk
onzijdig
vrouwelijk
meervoud
de/het
der
das
die
die
een
ein-
ein-
eine
kein
(geen)

Slide 3 - Slide

voorbeelden
Der Mann läuft dort.    Ein- Mann läuft dort.
Das Buch ist schön.     Ein- Buch ist schön.
Die Frau ist jung.           Eine Frau ist jung.
Die Kinder stehen.        - Kinder stehen. (een kan niet bij mv,          
                                              geen/mijn kan wel (keine/meine)

Slide 4 - Slide

Das Mädchen ist schön. (een)
A
ein
B
eine
C
keine

Slide 5 - Quiz

Die Frau ist hässlich. (een)
A
ein
B
eine
C
keine

Slide 6 - Quiz

Der Hund ist groß. (een)
A
ein
B
eine
C
keine

Slide 7 - Quiz

Die Blumen riechen gut! (geen)
A
kein
B
eine
C
keine
D
ein

Slide 8 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij
het
ich
du
er
sie
es
mein(e)
dein(e)
sein(e)
ihr(e)
sein(e)
mijn
jouw
zijn
haar
zijn

Slide 9 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
NOTEER IN AANTEKENINGENSCHRIFT, STAAT NIET IN BOEK
wij
jullie
zij
u
wir
ihr
sie
Sie
unser(e)
euer/eure
ihr(e)
Ihr(e)
onze/ons
jullie
hun
uw

Slide 10 - Slide

der Sport - (mijn) Sport
A
iche
B
meine
C
mein
D
sein

Slide 11 - Quiz

die Mutter - (mijn) Mutter
A
meine
B
mein

Slide 12 - Quiz

das Fahrrad - (zijn) Fahrrad
A
sein
B
dein
C
deine
D
seine

Slide 13 - Quiz

der Sohn - (haar) Sohn
A
ihr
B
sein
C
seine
D
ihre

Slide 14 - Quiz

die Mutter - (jullie) Mutter
A
ihre
B
ihr
C
euer
D
eure

Slide 15 - Quiz

zijn = sein
ik
ben
ich
bin
jij
bent
du
bist
hij/zij/het
is
er/sie/es
ist
wij
zijn
wir
sind
jullie
zijn
ihr
seid
zij
zijn
sie
sind
U
bent
Sie
sind

Slide 16 - Slide

hebben = haben
ik
heb
ich
habe
jij
hebt
du
hast
hij/zij/het
heeft
er/sie/es
hat
wij
hebben
wir
haben
jullie
hebben
ihr
habt
zij
hebben
sie
haben
U
hebt
Sie
haben

Slide 17 - Slide

Vul in:
Ich ... 14 Jahre alt.
A
habe
B
bin
C
hast
D
bist

Slide 18 - Quiz

Vul in:
Wir ........ ein Hund.
A
sind
B
habt
C
haben
D
sein

Slide 19 - Quiz

Vul in:
Ihr .... groß.
A
seid
B
sind
C
habt
D
haben

Slide 20 - Quiz

Vul in:
Du ..... lieb.
A
hast
B
bist
C
bin
D
ist

Slide 21 - Quiz

Dagindeling
morgens
van 6 tot 9 's ochtends
vormittags
van 9 tot 12 's ochtends
mittags
van 12-13 's middags
nachmittags
van 13-18 's middags
abends
van 18-24 's avonds
nachts
van 0-6 's nachts

Slide 22 - Slide

du/Sie, wanneer gebruik je het
du:
* tegen je ouders / familieleden
* tegen kinderen en tegen jongeren van je eigen leeftijd
* tegen vrienden en goede kennissen

Sie:
* tegen mensen die je niet kent
* tegen mensen die ouder zijn dan 16 jaar en je niet kent

Slide 23 - Slide

Getallen
28
33
57
19

Slide 24 - Slide

Toetsopbouw
2 x 10 woorden Duits-Nederlands           10 woorden Nederlands-Duits
3 zinnen Nederlands-Duits                        3 zinnen BEANTWOORDEN 
5 x ein(e) of keine noteren                          10 x bezittelijk voornaamwoord
10 x werkwoord sein                                      10 x werkwoord haben
10 x getallen                                                       3 x kiezen gebruik du/Sie
1 tekst




Slide 25 - Slide

Hausaufgaben
1. Alle stof voor toetsweek herhalen! Morgen keuze mogelijkheid!
Tip: als je bezittelijke voornaamwoorden extra wilt oefenen, maak dan de grammaticatrainer bij 6.1, daar staat ook het meervoud bij!

Slide 26 - Slide