Een goede schrijver houdt bij het schrijven van zijn tekstenrekening met zijn publiek. Hij past zijn toon en taalgebruik aan bij wat zijn publiek verwacht en ook houdt hij rekening met wat al bekend is over het onderwerp.
Slide 4 - Slide
Mededelingen
Betoog
- Opdracht staat in de ELO - Uiterlijk a.s. woensdag mail via Magister met naam/namen + stelling
- Langer tijd nodig? Geef in je mail aan hoeveel!
- Planning: 23 mei tot 2 juni > volgt later deze week
Boek Het Achterhuis
- Lees het boek uit voor het bezoek aan het Verzetsmuseum op 20 mei
- Planning mondeling volgt daarna
Bijles maandagmiddag > begrijpend lezen
Slide 5 - Slide
Grammatica woordsoorten
Slide 6 - Slide
Lidwoord
Welke lidwoorden ken je?
Lidwoord of niet: Ik heb net een week vakantie gehad.
Lidwoord of niet: Het regent pijpestelen.
Slide 7 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Bedenk een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord.
Bijvoeglijk naamwoord of niet: De bal is rond.
Slide 8 - Slide
Voorzetsel
Hoe worden voorzetsels ook genoemd?
Voorzetsel of niet: Ik bel hem later vandaag op.
Slide 9 - Slide
Werkwoorden
Hoeveel soorten werkwoorden ken je?
Zelfstandig werkwoord of niet: Ik sta hier al een uur.
Waar of niet: In een zin kan maar een hulpwerkwoord staan.
Koppelwerkwoord of niet: Hij is in Frankrijk.
Slide 10 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
of
Bezittelijk voornaamwoord?
Hij stopt de spin in haar tas.
Mijn fiets staat daar. Dat is de hare en die is van jou.
Slide 11 - Slide
Wederkerend voornaamwoord of
Wederkerig voornaamwoord?
Zij geven elkaar een hand.
Ik schaam me.
Slide 12 - Slide
Vragend voornaamwoord of niet...
Wat wil je vanavond eten?
Hij vraagt wat je wil drinken.
Wanneer komt hij thuis?
Slide 13 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord of Betrekkelijk voornaamwoord...
Dat huis dat in die straat ligt.
Alles wat hij jou vertelt, klopt niet.
Slide 14 - Slide
Onbepaald voornaamwoord
Slide 15 - Slide
Telwoorden
Welke telwoorden ken je?
Mathieu van der Poel staat eerste in de Giro D'Italia.
De twee weken meivakantie zijn omgevlogen.
Er zijn nog enkele kaarten beschikbaar.
Slide 16 - Slide
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
Welke nevenschikkende voegwoorden ken je?
Slide 17 - Slide
Bijwoorden zeggen iets over...
Een werkwoord: Hij loopt hard.
Een ander bijwoord: Hij loopt heel hard.
Een bijvoeglijk naamwoord: Het is een ontzettend mooi huis!