Grammatica woordsoorten 1


Havo 3
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Havo 3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Opdracht:
Schrijf alle zelfstandige naamwoorden op.

Slide 3 - Slide

Oplossing
Een goede schrijver houdt bij het schrijven van zijn teksten rekening met zijn publiek. Hij past zijn toon en taalgebruik aan bij wat zijn publiek verwacht en ook houdt hij rekening met wat al bekend is over het onderwerp. 

Slide 4 - Slide

Mededelingen
  • Betoog
       - Opdracht staat in de ELO
       - Uiterlijk a.s. woensdag mail via Magister met naam/namen + stelling 
       - Langer tijd nodig? Geef in je mail aan hoeveel!
       - Planning: 23 mei tot 2 juni > volgt later deze week
  • Boek Het Achterhuis
       - Lees het boek uit voor het bezoek aan het Verzetsmuseum op 20 mei
       - Planning mondeling volgt daarna
  • Bijles maandagmiddag > begrijpend lezen

Slide 5 - Slide

Grammatica woordsoorten

Slide 6 - Slide

Lidwoord 

  • Welke lidwoorden ken je? 
  • Lidwoord of niet: Ik heb net een week vakantie gehad. 
  • Lidwoord of niet: Het regent pijpestelen. 

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord 

  • Bedenk een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord.
  • Bijvoeglijk naamwoord of niet: De bal is rond

Slide 8 - Slide

Voorzetsel

  • Hoe worden voorzetsels ook genoemd? 
  • Voorzetsel of niet: Ik bel hem later vandaag op

Slide 9 - Slide

Werkwoorden 
  • Hoeveel soorten werkwoorden ken je? 
  • Zelfstandig werkwoord of niet: Ik sta hier al een uur.
  • Waar of niet: In een zin kan maar een hulpwerkwoord staan. 
  • Koppelwerkwoord of niet: Hij is in Frankrijk.

Slide 10 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
of 
Bezittelijk voornaamwoord?



  • Hij stopt de spin in haar tas. 
  • Mijn fiets staat daar. Dat is de hare en die is van jou

Slide 11 - Slide

Wederkerend voornaamwoord of 
Wederkerig voornaamwoord? 


  • Zij geven elkaar een hand. 
  • Ik schaam me

Slide 12 - Slide

Vragend voornaamwoord of niet...

  • Wat wil je vanavond eten? 
  • Hij vraagt wat je wil drinken. 
  •  Wanneer komt hij thuis? 

Slide 13 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord of Betrekkelijk voornaamwoord...

  • Dat huis dat in die straat ligt. 
  • Alles wat hij jou vertelt, klopt niet. 

Slide 14 - Slide

Onbepaald voornaamwoord

Slide 15 - Slide

Telwoorden

  • Welke telwoorden ken je? 
  • Mathieu van der Poel staat eerste in de Giro D'Italia. 
  • De twee weken meivakantie zijn omgevlogen.
  • Er zijn nog enkele kaarten beschikbaar.  

Slide 16 - Slide

Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden

  • Welke nevenschikkende voegwoorden ken je? 

Slide 17 - Slide

Bijwoorden zeggen iets over... 
  • Een werkwoord: Hij loopt hard.
  • Een ander bijwoord: Hij loopt heel hard.
  • Een bijvoeglijk naamwoord: Het is een ontzettend mooi huis!
  • De plaats: Hier heb ik het ticket.
  • De tijd: Morgen ga ik naar het concert.

Slide 18 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 7 en 8 (p. 22-23).



timer
15:00

Slide 19 - Slide