Hoofdstuk 1 – Het weer en het klimaat - §1 Weer of klimaat? §5 en 6 De zon als motor: Luchtcirculatie en Bronnen.

1 / 52
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions


Thema 1 – Weer en klimaat
§5 De zon als motor: luchtcirculatie


Slide 3 - Slide

OK
Hoofd- en deelvraag 
Hoofdvraag:
Hoe werken het weer en het klimaat?
Deelvraag

  §5  De zon als motor: luchtcirculatie

Hoe hangen de gemiddelde temperatuur, luchtdruk, wind en neerslag samen op mondiale schaal en welke patronen kun je hierin zien?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Je kunt het verband uitleggen tussen de hoeveelheid zonne-instraling op verschillende breedtegraden en het ontstaan van hoge- en lageluchtdrukgebieden op wereldschaal.
Je kunt verklaren waarom in de tropen rond de evenaar een lage luchtdruk heerst aan het aardoppervlak en waarom hier gemiddeld veel stijgingsneerslag valt.
Je kunt verklaren waarom in het gebied rond de polen altijd een hoge druk heerst aan het aard oppervlak.
Je kunt verklaren waarom er rond de 30° N.B. en Z.B. een hoge luchtdruk aan het aardoppervlak ontstaat en waarom hier gemiddeld weinig neerslag valt.
Je kunt verklaren waarom rond de 50 tot 60° N.B. en Z.B. koude lucht vanaf de polen en warme lucht vanaf 30° N.B. en Z.B. elkaar ontmoeten, waardoor een gebied met lage luchtdruk ontstaat aan het aardoppervlak.
Je kunt verklaren waarom hier gemiddeld het hele jaar frontale neerslag valt.
Je kunt de wet van Buys Ballot beschrijven en deze op een gegeven voorbeeld toepassen.
Je kunt de mondiale luchtcirculatie in een afbeelding herkennen en de elementen van deze circulatie benoemen.
Je kunt de mondiale luchtcirculatie zelf tekenen en de elementen van deze circulatie benoemen.




Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je kunnen
Je kunt antwoord geven op de deelvraag.
Je kent het volgende begrip: Wet van Buys Ballot.
Je kunt de leerdoelen van deze paragraaf behalen.
Je hebt in deze paragraaf geen vaardigheden geoefend.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions




Terugblik vorige lessen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Temperatuur
Neerslag
Luchtdruk
gemiddelde weer over dertig jaar in een bepaald gebied.
bevolkingsgraad
De afstand tot zee 
Weer
Weerselement
Klimaatfactor
Klimaat
Toestand atmosfeer op een bepaal moment en op een bepaald gebied.
Breedteligging
De gesteldheid van het aardoppervlak. 
Hoogteligging
wereldwijde wind- en oceaanstromingen.


Slide 8 - Drag question

OK sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.
Wat is luchtdruk?

A
De snelheid waarmee lucht beweegt
B
De kracht die het gewicht van de lucht uitoefent op het aardoppervlak
C
Het temperatuurverschil tussen warme en koude lucht
D
De hoeveelheid waterdamp in de lucht

Slide 9 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Wat ontstaat aan het aardoppervlak wanneer lucht stijgt door opwarming?
A
Een hogedrukgebied
B
Een koude luchtmassa
C
Een lagedrukgebied
D
Een warmtefront

Slide 10 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Hoe wordt windrichting benoemd?
A
Naar de snelheid van de wind
B
Naar de temperatuur van de lucht
C
Naar het effect van wrijving op de wind
D
Naar de kompasrichting van waaruit de wind waait

Slide 11 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
timer
5:00
Een lijn die plaatsen met gelijke luchtdruk verbindt

Een maat voor windkracht

Wind die van zee naar land waait

Isobaar
Schaal van Beaufort
Zeewind
Hogedrukgebied
Gebied waar lucht daalt en de luchtdruk aan het oppervlak hoog is

Slide 12 - Drag question

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien. volgende les gebruiken!
timer
5:00
Groot verschil in luchtdruk

Lucht daalt

Warme lucht stijgt

Lagedrukgebied
Hogedrukgebied
Harde wind

Aanlandige wind
Wind waait van zee naar land

Slide 13 - Drag question

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.
omdraaien. volgende les gebruiken!
Wat gebeurt er met de gemiddelde temperatuur als je dichter bij de evenaar komt?
A
De gemiddelde temperatuur stijgt.
B
De gemiddelde temperatuur daalt.
C
De temperatuur blijft constant.
D
Het hangt af van de hoogte boven zeeniveau.

Slide 14 - Quiz

Toelichting: Dit komt door de breedteligging: verder van de evenaar ontvangt een gebied minder directe zonnestralen, wat leidt tot lagere temperaturen.
Hoe wordt Luchtdruk weergegeven op kaarten?
A
Met isobaren, lijnen die gelijke luchtdruk verbinden.
B
Met isothermen, lijnen die plaatsen met een gelijke temperatuur verbinden.
C
Met temperatuurzones, gekleurde gebieden die temperatuurverschillen aangeven.
D
Met breedtegraden, die temperatuurverschillen per breedte aangeven.

Slide 15 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Waarom is de gemiddelde temperatuur lager op hoge breedte dan rond de evenaar?
A
Omdat de zoninvalshoek kleiner is en een bundel zonnestralen een groter oppervlak verwarmt.
B
Omdat het aardoppervlak op hoge breedte dichter bij de zon staat.
C
Omdat het aardoppervlak op hoge breedte minder luchtdeeltjes bevat.
D
Omdat de zon op hoge breedte altijd lager staat in de lucht.

Slide 16 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Wat gebeurt er met luchtvochtigheid als lucht afkoelt?
A
De lucht kan meer waterdamp bevatten
B
De luchtvochtigheid neemt af
C
De lucht raakt verzadigd en waterdamp condenseert tot druppels
D
De luchtvochtigheid verandert niet

Slide 17 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
timer
5:00
Ontstaat als lucht omhoog wordt gestuwd langs een gebergte

Gebied aan de lijzijde van een gebergte waar weinig neerslag valt

Ontstaat bij botsing van warme en koude lucht

Stuwingsneerslag
Regenschaduw
Frontale neerslag 
Stijgingsneerslag
Ontstaat door opwarming van lucht boven het aardoppervlak

Slide 18 - Drag question

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over luchtcirculatie?

Slide 20 - Mind map

Wat weten jullie over Energie?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Waarom ontstaat er een lage luchtdruk in de tropen?
A
Koude Lucht daalt
B
Warme Lucht stijgt door veel instraling
C
Door wind die uit het noorden waait
D
Door de droge lucht in dit gebied.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Waarom heerst er hoge luchtdruk rond 30° N.B. en Z.B.?
A
Omdat de lucht daar stijgt
B
Omdat de lucht daar daalt en opwarmt
C
Omdat het gebied weinig zonne-energie ontvangt
D
Omdat het gebied dicht bij de polen ligt

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de afwijking van de wind op het noordelijk halfrond volgens de wet van Buys Ballot?
A
De wind wijkt af naar links
B
De wind beweegt recht naar het zuiden
C
De wind wijkt af naar rechts
D
De wind beweegt recht naar het noorden

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Waarom zijn de tropen vaak nat?
A
Omdat koude lucht daalt en veel regen veroorzaakt
B
Omdat de polaire winden veel vocht meebrengen
C
Omdat het een gebied is met hoge luchtdruk
D
Omdat warme lucht opstijgt en afkoelt, waardoor het gaat regenen

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Maken en Bespreken
Maken in de les: 1.5:   op 1ac, 2, 3ab

Huiswerk: 4,5, 6

timer
15:00

Slide 32 - Slide

Aanpassen!

Slide 33 - Slide

This item has no instructions



Thema 1 – Weer en klimaat


§6 Bronnen

Slide 34 - Slide

OK
Hoofd- en deelvraag 
Hoofdvraag:
Hoe werken het weer en het klimaat?
§6 Anders Actief: Bronnen: Klimaten in de wereld
Deelvraag: Welke klimaten en vegetatiezones komen waar voor op aarde en waarom daar?

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Je kunt de kenmerken geven van de hoofd- en subklimaten.
Je kunt aan de hand van de vijf klimaatfactoren verklaren waarom een gebied een bepaald klimaat heeft.
Je kunt aan de hand van een klimaatgrafiek het klimaat van een gebied benoemen.
Je kunt het voorkomen van de klimaatzones en vegetatiezones op aarde verklaren aan de hand van de vijf klimaatfactoren.


Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je kunnen
Je kunt antwoord geven op de deelvraag.
Je kent de volgende begrippen: droog klimaat, gematigd landklimaat, gematigd zeeklimaat, hooggebergteklimaat, landklimaat, landklimaat met een droge winter, mediterraan klimaat, Middellandse Zeeklimaat, poolklimaat, savanneklimaat, sneeuw- en ijsklimaat, steppeklimaat, 


Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over Klimaten in de wereld?

Slide 38 - Mind map

Wat weten jullie over Energie?
Savanneklimaat: Altijd boven 18°C, Droge winters
Tropisch regenwoudklimaat:: Altijd boven 18°C, Voldoende neerslag in alle maanden

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Toendraklimaat:warmste maand warmer dan 0 en kouder dan 10
Sneeuw- en ijsklimaat/hooggebergteklimaat: het hele jaar kouder dan 0 graden

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Gematigd landklimaat: temperatuur in de warmste maand boven 10 °C en in de koudste onder de –3 °C
Landklimaat met droge winter: temperatuur in de warmste maand boven 10 °C en in de koudste onder de –3 °C met droge winter

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

steppeklimaat: gemiddelde neerslag tussen 150 en 300 mm
woestijnklimaat: gemiddelde neerslag minder dan 100 tot 150 mm per jaar

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Gematigd zeeklimaat: de koudste maand warmer dan –3 °C en kouder dan 18 °C en voldoende neerslag hel hele jaar
Middellandse/ mediteraan zeeklimaat: de koudste maand warmer dan –3 °C en kouder dan 18 °C en droog seizoen in de zomer.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Welke factor heeft de grootste invloed op de verdeling van klimaten wereldwijd?
A
De hoeveelheid regen.
B
De ligging van gebergtes.
C
De zonnestraling en breedteligging.
D
De windrichting.

Slide 45 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Welke 2 weerselementen worden vaker gebruikt om klimaten te bepalen?
A
Temperatuur en luchtdruk
B
Temperatuur en neerslag
C
Neerslag en wind
D
Neerslag en luchtdruk

Slide 46 - Quiz

oelichting: Dit is een belangrijke factor voor het klimaat, omdat het gebieden onverwacht warmer, kouder of vochtiger kan maken. Dit kan zowel positief zijn, zoals milde winters door warme stromingen, als negatief, zoals koufronten die plotseling invallen.
Altijd boven 18°C, Droge periodes
koudste maand warmer dan -3 en kouder dan 18. Voldoende neerslag in alle maanden
Altijd boven 18°C, Voldoende neerslag in alle maanden
Tropisch regenwoudklimaat
Steppeklimaat
Woestijnklimaat
Gematigd zeeklimaat

Savanneklimaat
Middellandse Zeeklimaat
koudste maand warmer dan -3 en kouder dan 18. Droge zomers
Gemiddelde neerslag tussen 150 en 300 mm

Gemiddelde neerslag minder dan 150 mm

Slide 47 - Drag question

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.
omdraaien. volgende les gebruiken!
warmste maand kouder dan 10 en in de koudste maand kouder dan -3. Voldoende neerslag in alle maanden
Gematigd landklimaat 

Gematigd landklimaat met droge winter

Toendraklimaat
Sneuwijsklimaat, ijsklimaat, hooggebergteklimaat
warmste maand kouder dan 10 en in de koudste maand kouder dan -3. Droog seizoen in de winter.
warmste maand tussen 0 en 10 graden 
Het hele jaar kouder dan 0 graden

Slide 48 - Drag question

sleepdoelen en sleepbegrippen omdraaien.
omdraaien. volgende les gebruiken!
Maken en Bespreken
Maken in de les: op 1.2 : op 1, 2, 3

Huiswerk: 4,5,6  nog controleren
timer
15:00

Slide 49 - Slide

Aanpassen!
Wat heb je vandaag geleerd. Noem 3 dingen

Slide 50 - Open question

This item has no instructions

Exit Ticket
Hoe goed heb je de les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

This item has no instructions

Volgende les
Weer en Klimaat 
2 Spanje en Nederland vergeleken
 2.1   Weer en klimaat in Europa 
 2.2  Beschikbaarheid van water



Slide 52 - Slide

This item has no instructions