a/an/the

Aims
At the end of this lesson;
- you know what articles are
- you know when to use an article
- you know the difference between a/an
1 / 10
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aims
At the end of this lesson;
- you know what articles are
- you know when to use an article
- you know the difference between a/an

Slide 1 - Slide

In het Engels heb je de lidwoorden a, an en the.
Wat zijn de Nederlandse lidwoorden?

Slide 2 - Open question

a, an + the
A en an betekenen beide ‘een’ (lidwoord)
The betekent 'de/het' (lidwoord)

Slide 3 - Slide

wanneer 'a'?
woord begint met een klinker
het gaat om uitspraak
a / e / i / o / u

Slide 4 - Slide

wanneer 'an'?
woord begint met een medeklinker
het gaat om uitspraak

Slide 5 - Slide

wanneer 'the'?
als je iets specifieks bedoelt
een les = a lesson     ||      een boek = a book
de les = the lesson          ||      het boek = the book  

Slide 6 - Slide

Kies uit: a/an/the/x (x= niks)
I want ..... new laptop
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 7 - Quiz

Kies uit: a/an/the/x (x= niks)
I'm eating ..... apple
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 8 - Quiz

Kies uit: a/an/the/x (x= niks)
I have ..... flu
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 9 - Quiz

oefenen
Je start met het werkblad,
daarna de opdrachten in je boek:
Basis p. 26-29 ex. 27/28/29
Kader p. 26-29 ex.  30a+b / 31a+b+c 

Slide 10 - Slide