Herhaling H3 1kg

Herhaling H3 1kg
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling H3 1kg

Slide 1 - Slide

Welke paragrafen moet je kennen?
3.3 lezen
3.5 woorden
3.7 grammatica
3.8 spelling

Slide 2 - Slide

3.3 lezen
Alinea's
kernzinnen
Hoofdzaken/bijzaken
Signaalwoorden en tekstverbanden

tegenstellling
maar, toch, daarentegen
opsomming
bovendien, verder, ook

Slide 3 - Slide

Hoe herken ik een alinea?
A
Aan signaalwoorden en tekstverbanden
B
Aan de tekst
C
Als het eindigt met een punt
D
Een alinea begint op een nieuwe regel

Slide 4 - Quiz

Ik kom op tijd, maar hij komt te laat?
Wat is het signaalwoord en bij welk tekstverband hoort het?
A
tijd, tijdsvolgorde
B
maar, tegenstelling
C
komt, opsomming
D
laat, conclusie

Slide 5 - Quiz

Wat is een kernzin?
A
De belangrijkste zin van de tekst
B
De belangrijkste zin in de conclusie
C
De belangrijkste zin van de alinea
D
De boodschap van de schrijver

Slide 6 - Quiz

3.5 woorden
Woordbetekenis
tegenstellingen

Slide 7 - Slide

Wat betekent extreem?
A
heel erg
B
totaal niet
C
heftig weer
D
een extraatje

Slide 8 - Quiz

Wat betekent glunderen?
A
stralend glimlachen
B
stelen
C
hardop lachen
D
boos kijken

Slide 9 - Quiz

Wat is het tegengestelde van winnen?
A
wint
B
verslaan
C
proberen
D
verliezen

Slide 10 - Quiz

3.7 grammatica
persoonsvorm = belangrijkste ww
werkwoordelijk gezegde = alle ww
onderwerp = wie/wat + persoonsvorm
lijdend voorwerp= wie/wat + wg + o

Ik heb een nieuwe zonnebril gekocht. 

Slide 11 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Vandaag wil ik met Joe gaan voetballen.
A
wil
B
wil voetballen
C
wil gaan voetballen
D
gaan voetballen met Joe

Slide 12 - Quiz

Die armband heb ik in de stad gekocht.
Wat is het onderwerp?
A
die armband
B
ik
C
in de stad
D
heb gekocht

Slide 13 - Quiz

Ik ben mijn gouden horloge verloren.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
ik
B
horloge
C
ben verloren
D
mijn gouden horloge

Slide 14 - Quiz

3.8 spelling
meervoud
werkwoordspelling verleden tijd
dictee

Slide 15 - Slide

Wat is het meervoud van bril?
A
brillen
B
brilen
C
brils
D
brilletje

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van scherf?
A
scherfen
B
scherven
C
scherfs
D
schervven

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud van daad?
A
daaden
B
dadden
C
daadden
D
daden

Slide 18 - Quiz

Ik (vinden) dat een mooie kleur.

Noteer de VT
A
vindde
B
vindt
C
vind
D
vond

Slide 19 - Quiz

De speler (overtreden) de regels.

Noteer de VT
A
overtreedde
B
overtreede
C
overtrede
D
overtrad

Slide 20 - Quiz

Hij (timmeren) een hekje.

Noteer de VT
A
timmerte
B
timmert
C
timmerde
D
timmerdde

Slide 21 - Quiz

Aan de slag!
maak de test jezelf van : 3.3 lezen, 3.5 woorden, 3.7 grammatica of 3.8 spelling

Klaar? Maak nog een test jezelf of leer de samenvatting.

Slide 22 - Slide