3.1 Wat zijn de kosten?

H3 Ben jij ondernemend?

§ 3.1 Wat zijn de kosten? 

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

H3 Ben jij ondernemend?

§ 3.1 Wat zijn de kosten? 

Slide 1 - Slide

Programma
Doelen van de les
Uitleg 3.1 Wat zijn de kosten
Maak aantekeningen in je schrift

Opdrachten maken
Laptop niet nodig

Slide 2 - Slide

3.1 Wat zijn de kosten?
In deze les leer je:
  • welke productiefactoren bedrijven gebruiken om waarde toe te voegen
  • wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten
  • hoe je de kostprijs van een product berekent
  • hoe je de consumentenprijs berekent

Slide 3 - Slide

Toegevoegde waarde
= de extra waarde die ontstaat als een bedrijf 
    een product bewerkt
€ 35 - € 10 = € 25

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Productiefactoren

Slide 6 - Slide

Kapitaalintensief versus Arbeidsintensief
Kapitaalintensief
Kapitaalintensief bedrijf:
een bedrijf waarin machines het grootste deel van de productie verzorgen.
Arbeidsintensief
Arbeidsintensief bedrijf:
een bedrijf waarin mensen het grootste deel van de productie doen.

Slide 7 - Slide

 veranderen (voorlopig)  
 niet als je meer of   minder gaat produceren
veranderen als je 
meer of minder 
gaat produceren
Vaste kosten
Variabele kosten
Voorbeelden
huur, rentekosten, 
personeel? vast
Voorbeelden
grondstoffen, 
personeel? flex

Slide 8 - Slide

Wat is investeren?
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Doel is om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.

Slide 9 - Slide

Investeren leidt tot afschrijving

Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed



                                       

Slide 10 - Slide

Investeren leidt tot afschrijving

Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed



                                       
                                               aanschafprijs - restwaarde
 Afschrijving per jaar = --------------------------------------
                                                 aantal gebruiksjaren

Slide 11 - Slide

Investeren leidt tot afschrijving

Afschrijving = waardevermindering van een kapitaalgoed



                                       
                                               aanschafprijs - restwaarde
 Afschrijving per jaar = --------------------------------------
                                                 aantal gebruiksjaren
Voorbeeld: je koopt een bestelbus met een waarde van 17.800 euro. De bus ga je 5 jaar gebruiken. Bij inruil krijg je nog 3500 euro voor je bestelbus terug. Wat is de afschrijving per jaar? 

Slide 12 - Slide

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld:

Slide 13 - Slide

Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld: In een broodfabriek worden 305.000 broden per jaar gebakken. De variabele kosten zijn € 423.000 en de vaste kosten zijn € 344.000. Bereken de kostprijs.
(344000 + 423000) : 305000 = € 2,51

Slide 14 - Slide

Van kostprijs naar verkoopprijs naar consumentenprijs
    Inkoopprijs (of kostprijs)
    Brutowinstopslag
+ -----------------------------------
    Verkoopprijs
    BTW
+ -----------------------------------
    Consumentenprijs
de verkoper hanteert een brutowinstopslag, bijv. 40% van de inkoopprijs
9% of 21% van de verkoopprijs

Slide 15 - Slide



    inkoopprijs               100%
    brutowinstopslag     25%
+ ------------------------------------------
    verkoopprijs             125%





    100%    verkoopprijs
       21%    btw
  ------------------------------------------ +
     121%    consumentenprijs
Let op:

Slide 16 - Slide



    inkoopprijs               528
    brutowinstopslag    132
+ ------------------------------------------
    verkoopprijs             660





    660         verkoopprijs
    138,60    btw 21%
  ------------------------------------------ +
     798,60  consumentenprijs
Let op:

Slide 17 - Slide

Aan het werk
Maken: § 3.1
Opdracht 3, 5, 6, 8, 9 en 10.
Online leerroute of blz. 74 t/m 77

Slide 18 - Slide