Les 2: Stellingen

Vorige keer:
1 / 19
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1-6

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vorige keer:

Slide 1 - Slide

Theorie

- Stelling
- Argument
- Standpunt

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Je leert over stelling, argument en standpunt. 

Slide 4 - Slide

Stelling
Een stelling = een te bewijzen bewering

Slide 5 - Slide

Hoe maak je een goede stelling? 1

Ten eerste mag het niet om een vaststaand feit gaan, er moeten verschillende kanten aan een stelling zitten. Deze verschillende kanten kun je wel weer met feiten beargumenteren, maar de stelling op zich mag geen feit zijn.

Slide 6 - Slide

Hoe maak je een goede stelling? 2
Ten tweede moet je controleren of je stelling geen argument bevat. Je mag bijvoorbeeld niet de stelling 'De doodstraf moet worden ingevoerd om de criminaliteit tegen te gaan' aannemen. 'Om de criminaliteit tegen te gaan' is hier eigenlijk al een argument vóór het invoeren van het argument. De goede stelling is dus 'De doodstraf moet worden ingevoerd'.

Slide 7 - Slide

Hoe maak je een goede stelling? 3
Als derde punt is het handig om te kijken of je stelling een ontkenning bij zich heeft. Het is namelijk handiger om een stelling aan te nemen waar geen ontkenning in zit. Hierdoor voorkom je dubbele ontkenningen van de tegenstander: "Ik vind niet dat de politiek niet...".

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
Zwarte Piet moet worden afgeschaft.

Er mag geen vuurwerk meer verkocht worden aan consumenten

Slide 9 - Slide

Argument
argument = een uitspraak die iemand aanvoert om een ingenomen standpunt te rechtvaardigen of te verantwoorden.

Of met andere woorden:
Het onderbouwen van een standpunt.
Een reden (of een grond.)

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Zullen we afspreken?
Nee, want ik heb huiswerk.

'want ik heb huiswerk' is een reden waarom je niet kunt afspreken. Dat noemen we een argument.

Slide 11 - Slide

Standpunt
Een standpunt = een mening = een in de mens aanwezige subjectieve opvatting, ten opzichte van toestanden, gebeurtenissen of andere personen.

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Stelling:        De regering heeft een goed milieubeleid.

Standpunt:  Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.

Standpunten herken je aan signaalwoorden als:
ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

Slide 13 - Slide

Opdracht 1
Maak een stelling over Donald Trump en zijn beleid t.a.v. De gestrande vluchtelingen.

Slide 14 - Slide

Stelling:

Slide 15 - Open question

Opdracht 2
Je ziet de stelling staan, neem een standpunt in, bedenk twee argumenten, typ je antwoord. 

Slide 16 - Slide

Stelling:
Donald Trump moet de vluchtelingen binnenlaten!

Slide 17 - Open question

Stelling:
Jongens moeten tegen jongens sporten en meisjes tegen meisjes.
A
Eens
B
Oneens

Slide 18 - Quiz

Jongens moeten tegen jongens sporten
en meisjes tegen meisjes.
Noem 2 argumenten:

Slide 19 - Open question