Liggen heeft als hoofdbetekenissen 'uitgestrekt, uitgespreid zijn', 'zich bevinden'. Het werkwoord leggen heeft als hoofdbetekenis 'doen liggen' en heeft altijd een lijdend voorwerp bij zich.
(1) Zijn voetbalschoenen liggen in de hoek van de kleedkamer.
(2) Zij leggen hun kleren op een hoop.