This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
In teksten hebben zinnen en alinea's met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt.
de tekstverbanden:
1. Opsomming
2. Volgorde van tijd
Dingen over hetzelfde onderwerp worden achter elkaar genoemd.
Vb: Veel kinderen eten in hun pauze koek, chocolade en zelfs chips. Verder eten ze gelukkig ook gezonde dingen.
Gebeurtenissen worden in de juiste volgorde van tijd verteld.
VB: Eerst gaat de wekker. Daarna ga ik douchen. Vervolgens ga ik ontbijten en tenslotte ga ik naar school
Signaalwoorden volgorde van tijd:
eerst, daarna, vervolgens, toen, terwijl, daarna, tot slot, ten slotte