Leçon 3 Je me présente +être

Leçon 3:  se présenter + verbe etre
1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leçon 3:  se présenter + verbe etre

Slide 1 - Slide

Bonjour ! Comment ça va ?

Slide 2 - Slide

Le programme
- we herhalen hoe je jezelf moet voorstellen
- we leren hoe je het werkwoord être (zijn) kunt gebruiken in korte zinnen

Slide 3 - Slide

Hoe vraag je hoe iemand heet?

Slide 4 - Open question

Hoe vraag je hoe het gaat?

Slide 5 - Open question

Zij heet Louise
A
Je m'appelle Louise
B
Elle s'appelle Louise
C
Tu t'appelles Louise
D
On s'appelle Louise

Slide 6 - Quiz

Welke hoort woord past er niet bij?
bonjour/coucou/ au revoir
A
bonjour
B
coucou
C
au revoir

Slide 7 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij: au revoir/salut/ça va
A
au revoir
B
salut
C
ça va

Slide 8 - Quiz

Welke zin hoort er niet bij: Bonjour Léa/ Je m'appelle Léa/ Salut Léa
A
Bonjour Léa
B
Je m'appelle Léa
C
Salut Léa

Slide 9 - Quiz

Une petite conversation
Rôle A: Begroet de ander
Rôle B: Groet terug
Rôle A: Vraag hoe de ander heet
Rôle B: Geef antwoord, en vraag hoe de ander heet
Rôle A: Geef antwoord, en vraag hoe het gaat met de ander
Rôle B: Geef antwoord, en vraag hoe het met de ander gaat
Rôle A: Geef antwoord, en neem afscheid
Rôle B: Neem afscheid

Slide 10 - Slide

1. Je gaat op uitwisseling met een Franse klas. Schrijf een berichtje in het Frans.

Groet. Vraag hoe het gaat.Zeg dat het met jou goed gaat, en stel jezelf voor. Neem afscheid. ( Schrijf dit in de volgende dia (12)

 

Slide 11 - Slide

En Français: Groet. Vraag hoe het gaat.Zeg dat het met jou goed gaat, en stel jezelf voor. Neem afscheid.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

Le verbe être= zijn
Je suis hollandais(e).
Tu es en classe?
Il est un grand garçon.
Elle est une grande fille.
On est au collège
C'est une fille

Slide 14 - Slide



Je suis hollandais(e).
Tu es en classe.
Il est un grand garçon.
Elle est une grande fille.
On est au collège
C'est une fille


Ik ben Nederlands.
Jij bent in de klas.
Hij is een grote jongen.
Zij is een groot meisje.
Wij zijn op school.
Het is een meisje

Slide 15 - Slide

être
=
  zijn



Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
tu
je/j'
suis
es
est

Slide 16 - Drag question

Completez les phrases
Maak de volgende zinnen compleet:
1: Salut, je.......... Louise
2: Bizzare, moi c'.............Louis
3: Moi je......................de Toulouse Tu............... de Paris?
4: Oui, je............. d'ici. Et c'............ Ludo, un chien super.
5: Il............. du refuge Grammont
6: Ah oui, il.................fantastique. Toi aussi tu............. super.

Slide 17 - Slide

Faire des phrases avec être
Maak 6 zinnen met alle vormen van het werkwoord être

Kies een persoon:                                     Kies een woord
- Je                                                   une star, sympathique, calme, genial/géniale
- Tu                                                   triste, sérieux/sérieuse, joli/jolie, à Hilversum
- Il                                                     au collège, dans la classe, à la maison, à Loenen
- Elle                                               à Loosdrecht, à Paris
-On
Vertaal je gemaakte zinnen naar het Nederlands

Slide 18 - Slide

Pour la prochaine leçon
Neem deze les nog een keer door via de link die ik magister zet.

Slide 19 - Slide