Significant: bepaalde betekenis voor de nauwkeurigheid.
Je telt de vooroploopnullen niet mee
0,15 m (2 significante cijfers)
= 15 cm (2 significante cijfers)
= 15,0 cm (3 significante cijfers)
Slide 17 - Slide
significante cijfers
Regels:
Het antwoord van een vermenigvuldiging (x) of een deling(:) heeft hetzelfde aantal significante cijfers als de meetwaarde met het kleinst aantal significante cijfers dat je bij de berekening hebt gebruikt.
Als je metingen bij elkaar optelt (+) of aftrekt (-), wordt het antwoord in niet meer decimalen geschreven dan de meting met het kleinste aantal decimalen.
Slide 18 - Slide
Oefenen
4,23 x 21 =
89 (niet 88,83)
359 x 17 =
6,1 x 103 (niet 6103)
2,68 ; 0,75 =
3,6 (niet 3,5733333)
2536 :56,0 =
45,3 (niet 45,285714)
Slide 19 - Slide
Oefenen
1,1 + 1,87=
3,0 (niet 2,97)
12,21 + 1,1=
13,3 (niet 13,31)
Slide 20 - Slide
Maken: 7 t/m 14 (blz 59)
Slide 21 - Slide
7
a) C, D en F
b) A en D
Slide 22 - Slide
8
a) 104
b) 1012
c) 10-7
d)10-5
Slide 23 - Slide
9
a) 8,7 x 1017
b) 3,21 x 106
c) 2,2 x 10-3
d) 4,3 x 10-11
Slide 24 - Slide
10
a) µg, mg, g, kg, ton
b) Van links naar rechts moet je delen door 1000, of vermenigvuldigen met 10−3 om van de ene eenheid over te stappen naar de ernaast gelegen eenheid. Van rechts naar links moet je dan vermenigvuldigen met 1000,oftewel met 103.
Slide 25 - Slide
10
c) µL, mL, L
d) Ook hier moet je van links naar rechts delen door 1000, oftewel vermenigvuldigen met 10−3 om van de ene eenheid over te stappen naar de ernaast gelegen eenheid. Van rechts naar links moet je dan vermenigvuldigen met 1000, oftewel met 103.