have/has got 1A

Have got / has got
Om te zeggen in het Engels dat iemand iets heeft, gebruik je have got of has got. 

Bij I, you, we en they gebruik je have got.
Bij he, she en it (SHIT-regel) gebruik je has got
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Have got / has got
Om te zeggen in het Engels dat iemand iets heeft, gebruik je have got of has got. 

Bij I, you, we en they gebruik je have got.
Bij he, she en it (SHIT-regel) gebruik je has got

Slide 1 - Slide

I, you, we, they = have got
Ik heb twee katten. = I have got two cats. 

Jij hebt een nieuwe auto. = You have got a new car.

Wij hebben dezelfde jurk. = We have got the same dress.

Zij hebben een groot huis. = They have got a big house.

Slide 2 - Slide

!

(Wij) Eva en ik hebben dezelfde jurk. = (We) Eva and I have got the same dress.

(Zij) Jake en Mike hebben een groot huis. = (They) Jake and Mike have got a big house.

Slide 3 - Slide

he, she en it = has got

Hij heeft een hond. = He has got a dog.

She heeft een scooter. = She has got a scooter. 

Het heeft een mooie kleur. = It has got a beautiful colour. 

Slide 4 - Slide

Max heeft een hond. = Max has got a dog.

Susan heeft een scooter. = Susan has got a scooter. 

De auto heeft een mooie kleur. = The car has got a beautiful colour. 

Slide 5 - Slide

Waar (true) of niet waar (false):
He, she en it, krijgen has got.
True
False

Slide 6 - Poll

I ____ a new bicycle.
A
have got
B
has got

Slide 7 - Quiz

The lamp ____ a new bulb in it.
A
have got
B
has got

Slide 8 - Quiz

Peter ____ fish in his fishbowl.
A
have got
B
has got

Slide 9 - Quiz

Jake and Mike ____ homework to do.
A
have got
B
has got

Slide 10 - Quiz

You ____ a hole in your trainers.
A
have got
B
has got

Slide 11 - Quiz

Lisa ____ film tickets for tonight.
A
have got
B
has got

Slide 12 - Quiz

Let's check one more time!
Je hebt nu geleerd hoe je zegt dat iemand of iets heeft en er even mee geoefend. 

Het belangrijkste is dat jij weet welke woordjes HAVE GOT krijgen en HAS GOT.

 I, you, he, she, it, we, they. Laten we dit nog eventjes checken!

Slide 13 - Slide

Nu met 'niet' 
Je moet ook kunnen aangeven als jij of iemand NIET iets heeft. 

We gaan precies hetzelfde doen alleen voegen we nou het woordje 'not' toe aan de zin.

Ik heb geen twee katten. = I haven't got two cats. 
Hij heeft geen hond. = He hasn't got a dog.

Slide 14 - Slide

I, you, we, they + have + not + got
Ik heb geen twee katten. = I haven't got two cats. 

jij hebt geen nieuwe auto. = You haven't got a new car.

Wij hebben niet dezelfde jurk. = We haven't got the same dress.

Zij hebben niet een groot huis. = They haven't got a big house.

Slide 15 - Slide

he, she, it + has + not + got

Hij heeft geen hond. = He hasn't got a dog.

She heeft geen scooter. = She hasn't got a scooter. 

Het heeft geen mooie kleur. = It hasn't got a beautiful colour. 

Slide 16 - Slide

!
Wil jij liever voluit schrijven?

Have not got / haven't got 
Has not got / hasn't got

ALLEMAAL GOED!!! :) Maakt niet uit wat je opschrijft.
Gebruik je wel de 'verkorte' vorm? Zet dan wel de apostrof op de juiste plek.

Slide 17 - Slide

He ____ a girlfriend.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 18 - Quiz

Sophie ____ red hair.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 19 - Quiz

They _____ any homework.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 20 - Quiz

The book ____ a cover.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 21 - Quiz

You ____ earrings in.
A
haven't
B
hasn't

Slide 22 - Quiz

Leslie and I ____ work today.
A
haven't got
B
hasn't got

Slide 23 - Quiz

Lastly: vragend maken
We doen nog steeds hetzelfde als het gaat om:
I, you, we, they + have got & he, she, it + has got. 
Alleen nu schuiven we HAVE of HAS naar het begin van de zin!

Heb ik een kat? = Have I got a cat? 
Heeft Lisa huiswerk? = Has Lisa got homework?

We splitsen have/has en got. Er tussen komt de persoon(en).


Slide 24 - Slide

So again....
Have I got    
Have you got 
Have we got
Have they got

Has he got
Has she got
Has it got 

Slide 25 - Slide

Vertaal: Heeft hij een boek?
A
Have he got a book?
B
Has he got a book?

Slide 26 - Quiz

Vertaal: Heb jij huiswerk?
A
Have you got homework?
B
Has you got homework?

Slide 27 - Quiz

Vertaal: Heeft het een tas?
A
Have it got a bag?
B
Has it got a bag?

Slide 28 - Quiz

Welke zin klopt?
A
Have we got dance lessons?
B
Have got we dance lessons?
C
Got have we dance lessons?
D
Got we have dance lessons?

Slide 29 - Quiz

I think the grammar about have/has got is:
Easy
A little bit difficult
Difficult

Slide 30 - Poll

Time to do it yourself!
Ga nu ONLINE de opdrachten 3/4/5 maken van 2.4 van vorige week. 
IEDEREEN. Ook de mensen die het gemaakt hebben in hun boek.
Degene die het al online hadden gemaakt, deze staan weer leeg dus je kunt het nogmaals maken. 

Dit gaat natuurlijk over have/has got. Good luck! :D

Slide 31 - Slide