Lektion 4: Stundenplan_beschreiben_Übung

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Uhrzeiten - Kloktijden (1/2)

Uhr betekent uur, wanneer je de tijd zegt: Es ist zwei Uhr.

Die Uhr betekent ook de klok, het horloge

eine Stunde = 60 minuten (de gemeten tijd) 

Es dauert eine Stunde. 

Uhrzeiten - Kloktijden (2/2)

Es ist zwei Uhr.  

Es ist halb zwei. 

Es ist Viertel vor zwei. 

Es ist Viertel nach zwei. 

Es ist fünf / zehn vor (halb) zwei. 

Es ist fünf / zehn nach (halb) zwei. 

Uhrzeiten - Kloktijden (2/2)

Es ist zwei Uhr.  (heel)

Es ist halb zwei. (half)

Es ist Viertel vor zwei. (kwart voor)

Es ist Viertel nach zwei. (kwart over)

Es ist fünf / zehn vor (halb) zwei. (5 / 10 voor (half))

Es ist fünf / zehn nach (halb) zwei. (5 / 10 naar (half))

Het is drie uur.

Het is half vier.

Het is kwart voor vier.

Het is half één.

Het is kwart over twaalf.

Het is tien voor half vijf.

Het is tien over half zes.

Schulfächer

Nederlands - Niederländisch            Scheikunde - Chemie

Engels - Englisch                                     Godsdienst - Religion

Frans - Französisch                                Beeldend - Kunst

Duits - Deutsch                                         Muziek - Musik

Latijn - Latein                                             Gym / sport - Sport

Wiskunde - Mathematik                        Aardrijkskunde - Erdkunde

Natuurkunde - Physik                            Geschiedenis - Geschichte

Biologie - Biologie

den Stundenplan beschreiben

de uren in je rooster: 'die Stunde' - meervoud: 'die Stunden'

Die erste Stunde habe ich Biologie. --> Het eerste uur (blok) heb ik biologie.

Eine Stunde dauert 45 Minuten. --> Een uur duurt 45 minuten.

Am Montag habe ich die zweite Stunde Erdkunde. --> Op maandag heb ik het tweede uur (blok) aardrijkskunde. 

Wat moet je nog meer weten?

Dagen van de week: Montag, Dienstag, Mittwoch, Donnerstag, Freitag, Samstag, Sonntag. (Op maandag... Am Montag)

Getallen en rangtelwoorden:

eins, zwei, drei, vier, fünf, sechs, sieben, acht, neun, zehn.

Die erste Stunde:

erste, zweite, dritte, vierte, fünfte, sechste, siebte, achte, neunte, zehnte. 

Het eerste uur heb ik biologie.

Het derde uur heb ik aardrijkskunde.

Op vrijdag heb ik het derde uur Duits.

Op woensdag heb ik zes uur.

Tijden, vragen...

Om een gesprek over het rooster te kunnen voeren, moet je ook vragen kunnen stellen en de (digitale) tijden kunnen zeggen:

Leer deze vragen:

Wieviele Stunden hast du am Donnerstag?

Wie spät beginnt die fünfte Stunde?

Was haben wir am Dienstag um 11.30 Uhr? (elf Uhr dreißig)

Wann beginnt der Unterricht? 

Vraag hoe laat het onderwijs begint.

Vraag hoeveel lessen we op vrijdag hebben.

Beantwoord de vraag hoeveel lessen we op vrijdag hebben. (6 - in een hele zin)

Vraag hoe laat het derde uur begint.

Zeg dat het derde uur om 10.30 uur begint.

Zeg dat het vierde uur om 11.15 uur begint.