Spielverlauf
Werk met z’n tweeën, drieën of vieren samen. Elke speler zet zijn speelfiguur (bijvoorbeeld een gummetje of een dopje) op start. De jongste speler begint. Als een speler gedobbeld heeft, loopt hij/zij het aantal vakjes vooruit en vervoegt het betreffende werkwoord in de bijbehorende persoon. De anderen controleren. Is het goed? Dan mag de volgende. Is het niet goed? Dan moet de speler twee vakjes terug. Wie het eerst bij de finish is, wint het spel.
Voorbeeld:
Speler A begint bij start en gooit 3. Vakje 3 = wünschen. Bij 3 hoort er/sie/es. Spieler A sagt: er wünscht – er hat gewünscht