Past simple

Past simple = Verleden Tijd
T
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Past simple = Verleden Tijd
T

Slide 1 - Slide

Past Simple
Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.

Wij noemen de Past Simple de Verleden Tijd.


Slide 2 - Slide

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked
it rains-> it rained
they beg-> they begged

Slide 3 - Slide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:
I live - I lived
you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
I drop - I dropped
they plan - they planned

Slide 4 - Slide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:
I carry- I carried
you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:
I play - I played

Slide 5 - Slide

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.
to go       -> went      He went to Italy last year.
to make -> made     They made a very nice meal two days ago.
to know -> knew     You knew you were wrong about that                                                     question

Slide 6 - Slide

Past Simple - OWW
Er zijn geen regels voor de OWW, je moet ze uit je hoofd leren. Je pakt voor de Past Simple de 2e kolom.

see - saw - seen
come - came - come
run - ran - run
show - shown - shown

Slide 7 - Slide

Past Simple - Vraag/Ontkenning

Vraagzinnen
Did + hele ww (1e kolom):
Did you walk to school yesterday?

Ontkennende zinnen
Didn't + hele www (1e kolom):
You didn't walk to school yesterday.

Slide 8 - Slide

Voorbeeld did/didn't + hele ww
- Bjorn, you did not/didn't finish your bread this morning.
- Joost, did not/didn't want to come to school today.
- They did read the time at the clock properly.
- Rick, did you know that you actually know quite a lot of words?
- Milan, didn't you want to learn words about gardening in English? 
- Jacolien did want to help in the kitchen last Monday.

Slide 9 - Slide

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 10 - Slide

I came to Twello in 2019.
Yesterday afternoon, I had to go to Deventer.
Ten minutes ago, you were still sleeping.
The coffee machine was broken this morning

Slide 11 - Slide

Je gebruikt de Past Simple als...
A
iets gebeurd is in de toekomst
B
iets iedere dag gebeurt
C
iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
D
iets nog niet gebeurd is

Slide 12 - Quiz


Wat is de Past Simple van go
A
gone
B
went
C
goed
D
goes

Slide 13 - Quiz


Wat is de Past Simple van tell
A
told
B
tolded
C
telled
D
tolt

Slide 14 - Quiz


Wat is de Past Simple van think
A
tought
B
taught
C
thought
D
thinked

Slide 15 - Quiz


Wat is de Past Simple van see
A
saw
B
seen
C
see
D
seed

Slide 16 - Quiz

1. They ...... (go) home after school yesterday.
2. She...... (play) the guitar in music class.
3. He...... (drink) too many beers.
4. You..... (feed) the cows this morning.
5. They ..... (clean) the horse stable last week.
6. He..... (have) a black eye because of a fight in the pub.
7. She.... (take) an ice cream after dinner.
8. He..... (think) he is the best of the world. 

Slide 17 - Slide


Wat is de Past Simple van work
A
works
B
worked
C
working
D
work

Slide 18 - Quiz


Wat is de Past Simple van help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 19 - Quiz


Wat is de Past Simple van study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 20 - Quiz

Noem een onregelmatig werkwoord

Slide 21 - Mind map


Wat is de Past Simple van buy
A
buyed
B
bought
C
boughd
D
bught

Slide 22 - Quiz


I ..... a sandwich yesterday.
A
eat
B
drink
C
drank
D
ate

Slide 23 - Quiz


We ..... on holiday 2 years ago.
A
go
B
went
C
been
D
walked

Slide 24 - Quiz

Translate + past simple (v.t.)
1. Zij ging naar school.
2. Hij melkte een koe.
3. Wij hadden een feest.
4. Zij lazen een boek.
5. Hij draaide zich om.
6. Hij begon te zingen.
7. Hij werkte op de boerderij.

Slide 25 - Slide