1 b week 2 en 3 en 4 en 5 en 6

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

les 3
 week 2 en week 3  



BOEK  blz 232 + 
je SCHRIFT  en een pen 

ipad  : lesson Up
  • Is iedereen aanwezig?
  • stamgroepen   
  • schrift,   pen ?                       

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Vandaag :  wat gaan we doen ?   
 
  
  • Boekverslag   
  • Hend /Justus/Ian/ Brynn 

  • afmaken weektaak week 2 en  3 

Slide 4 - Slide

Weektaak week 2 en 3 



   Spelling : Spelling van werkwoorden     
     
lesdoelen    : 
  • ik weet de regels voor spelling van een werkwoord dat een persoonsvom is ,in de tegenwoordige tijd 

                                               pv tt 
 persoonsvorm ?   tijd en wie /wat : 1 of meer 
  1.  Mijn band loopt leeg.                          
  2.  Mijn moeder bakt een eitje 
  3.  De pannen worden vies.
  4. Ik waste de pannen af.  
timer
5:00

Slide 5 - Slide

werkwoordspelling tegenwoordige tijd werkwoordspelling
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.

Slide 6 - Quiz

werkwoord/ pv  tt         ik- vorm ? 
  1. kijken →                             in je schrift : schrijf op : 
  2. dromen → 
  3. blijven → 
  4. vinden → 
  5. zeggen → 
  6. kiezen → 

Slide 7 - Slide

  1. kijken → ik kijk
  2. dromen → ik droom
  3. blijven → ik blijf
  4. vinden → ik vind
  5. zeggen → ik  zeg
  6. kiezen → ik kies

Slide 8 - Slide

werkwoord/ pv  tt         
  1. kijken →    hij ....                           schrift  : schrijf op
  2. dromen → zij ....
  3. blijven →  hij 

Slide 9 - Slide

werkwoord/ pv  tt      hijzij /het  + t      
  1. kijken →    hij kijkt              
  2. dromen → zij droomt
  3. blijven →  hij blijft 


Slide 10 - Slide

aan het werk 
boek blz. 232 
maken in je schrift 1,  2,  3,  4,  en 5 en 6 
 is het af af ? 

schrift inleveren
I pad NN online 
aan het werk met Planning week 3 opdrachten online



Slide 11 - Slide

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 12 - Quiz

filmpje 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

les 1
 week 4 



BOEK  blz 232 
je SCHRIFT  en een pen 


  • Is iedereen aanwezig?
  • in stamgroepen                         

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Vandaag :  wat gaan we doen   
 
  •  vorige week /les : terugblik 
Spelling  werkwoorden   pv     tt 

  • extra opdracht op papier 
  • afmaken opdrachten weektaak 2 en 3
  • begin weektaak week 4 : Lezen 
  1. Hij heeft een broek gekocht    pv ?  
  2. Hij koopd een broek.  pv ? spelling goed ? 

  1. wat is de ik -vorm van  "kopen "? 
  2. hij kocht een broek > pv tt of niet PV tt ? 


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

week 3    Spelling en Lezen 
  • opdracht pakken 
  • naam er boven 
  • uitleg
  • maken 
  • inleveren 
2. Klaar : online opdrachten afmaken. 
3. klaar met 2 : blz 26 : Lezen : opdracht 1 en 2 in je schrift  

Slide 19 - Slide

les 1
 week 5

lezen 

BOEK  blz 26  
je SCHRIFT  en een pen 


  • Is iedereen aanwezig?
  • in stamgroepen                         

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Programma vandaag

Lezen   blz. 26

  • terugblik 
  • afmaken opdrachten weektaak 4 
  • opdracht 4 samen 
leerdoelen 

verschil zien tussen 

  • informerende
  • instruerende
  • overtuigende 

teksten 

Slide 22 - Slide

Par.4 tekstsoorten en tekstdoelen

Slide 23 - Slide

Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
B
De schrijver wil informatie geven (informeren)
C
De schrijver wil je iets leren of uitleggen (instructie geven)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)

Slide 24 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren

Slide 25 - Quiz


Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
aansporen

Slide 26 - Quiz

par. 4 blz 26 
Een schrijver van een tekst wil iets bereiken met zijn tekst. Hij heeft een tekstdoel. 
  • informeren,
  • instrueren 
  • overtuigen.


Hoe vind je  het tekstdoel ?  
Je kijkt naar : Wat is het belangrijkste doel dat de  schrijver met zijn tekst wil bereiken.
Bekijk met welke tekstsoort je te maken hebt. 
  •  nieuwsbericht                                     doel .......
  •  gebruiksaanwijzing                             doel..........
  • recensie                                               doel ..........



Slide 27 - Slide

aan het werk 
  • nodig : schrift en pen 
  • boek blz 27
  • (Af) maken opdrachten 3, 5, 6 en 7  

  • klaar? Laten zien , nakijken met antwoordblad en verbeteren /vragen stellen 
  • eerst opdracht 4 samen 


Slide 28 - Slide

lees opdracht 4            filmpje 
!. waarover gaat dit filmpje ?

2. welke doelen herken je ?
A. informeren over wat Edukans doet
B. Je instrueren hoe je geld kunt geven aan Edukans
C. Je overtuigen da ze goede dingen doen 

Slide 29 - Slide

aan het werk 
  • pak je schrift en pen 
  • boek blz 27
  • (Af) maken opdrachten 3, 5, 6 en 7  

  • klaar? Laten zien , nakijken met antwoordblad en verbeteren /vragen stellen 


Slide 30 - Slide

les 1
 week 6

lezen 

BOEK  blz   202 en 206
je SCHRIFT  en een pen 
je ipad 


  • Is iedereen aanwezig?
  • in stamgroepen                         

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Programma vandaag

  • weektaak 5 en 6  opdrachten afmaken 
SO donderdag  

spelling
lezen 
lidwoord, zelfst. nw. bijv.  nw    
Spelling ik weet de regels voor 
 werkwoorden in de tt 
Lezen verschil zien tussen 
  • informerende
  • instruerende
  • overtuigende  teksten
 Woordsoorten 
ik weet wat een 
  • werkwoord 
  • lidwoord
  • zelfstandig naamwoord 
  • bijv. naamwoord is 

Slide 33 - Slide

Wat heb ik vorige week geleerd?
voorbeeld van tekstsoort bij tekstdoel overuigen 

Slide 34 - Slide

woordenschat   opdracht 5
aanwenden       gebruiken
essentieels        onmisbaar, heel belangerijk 
integer               eerlijk, betrouwbaar
aansporen          aanzetten , aanmoedigen
ontwikkelen         vooruitgaan
aldus Nick            zegt Nick 
investeren           geld geven
weerbaarheid=    voor jezelf op kunnen komen


Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




Slide 37 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Amsterdam zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 38 - Slide

opdrachten online Par.5 

Nieuw Nederlands online 
opdracht 1 samen
maken 2, 3 , 4 en 5

Slide 39 - Slide