H1 Les 2 Energie

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1.2 Energie
1 / 16
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1.2 Energie

Slide 1 - Slide

Welke 2 stoffen zijn nodig voor de verbranding?

Slide 2 - Open question

Lesdoel
Aan het einde van de les:
- kan je het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning

Slide 3 - Slide

Terugblik

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Hoe noem je een stof waarmee je een andere stof kan aantonen?
A
katalysator
B
enzym
C
indicator
D
proefstof

Slide 6 - Quiz

Instructie

Slide 7 - Slide

1.2 Energie
Net als bij een kaars, vindt er ook in je lichaam verbranding plaats.
Dit gebeurt in elke cel van je lichaam, dag en nacht.
Zonder verbranding gaat een cel dood.


Slide 8 - Slide

1.2 Energie
De brandstof voor de verbranding in je lichaam is glucose.

Glucose zit in je voedsel (eten en drinken)

Slide 9 - Slide

1.2 Energie
Voor de verbranding van glucose is zuurstof nodig.

Zuurstof komt je lichaam binnen via de longen (via inademen).




Slide 10 - Slide

1.2 Energie
Bij verbranding ontstaat water, koolstofdioxide en energie.

Je lichaam gebruikt die energie.
Bijvoorbeeld om te bewegen en om warm te blijven.

Alle organen in je lichaam hebben energie nodig.

Slide 11 - Slide

nog even herhalen!!

Slide 12 - Slide

1.2 Energie
Als je sport, hebben je spieren veel energie nodig.
Die energie komt uit de verbranding in de spiercel.

Als je meer energie nodig hebt, gaat de verbranding dus sneller.
Er is meer zuurstof en brandstof nodig en er komt meer koolstofdioxide, water en energie vrij.

Slide 13 - Slide

1.2 Energie
Bij lichamelijke inspanning (sporten) gebeurt er van alles in je lichaam:
- je gaat sneller ademhalen
- je hart gaat sneller kloppen
- je krijgt het warmer (en gaat zweten)

Slide 14 - Slide

1.2 Energie
Als je weinig lichamelijke inspanning hebt, dan heb je minder energie nodig. Er vindt weinig verbranding plaats in je cellen.

Je ademt rustiger en je hart klopt langzamer.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide