Oefenmateriaal (2) De meervoudsvormen en de lidwoorden + de getallen + kennismakenvragen

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1: Vacaciones en la playa
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1: Vacaciones en la playa

Slide 1 - Slide

La clase de hoy= De le van vandaag
La meta de la clase: Het doel van de les
Weten hoe je de enkel- en meervoudsvorm in het Spaans maakt. 

- Woordenschat hoofdstuk 1 "Vacaciones en la playa"
- De meervoudsvormen in het Spaans.
- De lidwoorden in het Spaans.
- Het werkwoord ser.

Slide 2 - Slide

Woordenschat 

Slide 3 - Slide

Opdracht: sleep de woorden naar de juiste vertaling.
último
tengo
amarillo
bien hecho
el hijo
cantar
laatste
ik heb
somos
goed gedaan
de zoon
zingen

Slide 4 - Drag question

Het werkwoord "SER"
TB  blz 16, bron J

Slide 5 - Slide

Opdracht: sleep de juiste vervoeging van "ser" naar de juiste zin.
Él __ español.
Yo __ holandesa.
Nosotros __ estudiantes.
Tú __ eres inglés.
Vosotros __ holandeses.
Ellos __ españoles.
es
soy
somos
eres
sois
son

Slide 6 - Drag question

Weet jij de persoonlijke voornaamwoorden in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
Mi hermana

Slide 7 - Drag question

Wat is het meervoud van : el hermano

Slide 8 - Open question

Wat zijn de onbepaalde lidwoorden (een) in het Spaans?
A
un / unos, zijn mannelijke lidwoorden. una / unas, zijn vrouwelijke lidwoorden.
B
une/unes, zijn mannelijke lidwoorden. una/unas, zijn vrouwelijke lidwoorden.

Slide 9 - Quiz

Vul de bepaalde lidwoorden de/het in:
1. _ hermano 3. _ pintor 5. _ hotel
2. _ hermana 4. _ canción 6. _ verdad

Slide 10 - Open question

Sleep de onbepaalde lidwoorden naar de juiste woordjes.
__ chico
__ piscina
__ hospital
__ biblioteca
__ universidad
__ canción
__ pan
un
una
un
una
una
una
un

Slide 11 - Drag question

Meervoudsvormen

Slide 12 - Slide

Hoe maak je een meervoudsvorm van woorden in het Spaans?

Slide 13 - Open question

Wat zijn de bepaalde lidwoorden in het Spaans?

Slide 14 - Open question

Sleep de woorden bij het juiste lidwood in het Spaans
La
EL
Los
Las
ciudad
hermano
tía
reloj
primo
televisión
fresas
abuelos

Slide 15 - Drag question

Sleep de woorden bij het juiste meervoudsvorm in het Spaans
S
ES
ciudad
hermano
tía
reloj
prima
televisión
madre
abuelo

Slide 16 - Drag question

De getallen in het Spaans

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

uno
dos
tres
cuatro
cinco
seis
siete
ocho
nueve
diez
once
doce
trece
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13

Slide 19 - Drag question

Geef in het Spaans antwoord:
uno + uno =

Slide 20 - Open question

Geef antwoord in het Spaans:
tres + dos =

Slide 21 - Open question

Geef antwoord in het Spaans:
ocho + dos =

Slide 22 - Open question

DE KENNISMAKINGSVRAGEN

¿Cómo te llamas?
¿Dónde vives?
¿De dónde eres?
¿Cuántos años tienes?

Slide 23 - Slide

Welk woord ontbreekt in de vraag "Hoe heet je"?

¿ ____ te llamas?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 24 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de vraag "Waar woon je?

¿ ____ vives?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 25 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de vraag "Waar kom je vandaan"?

¿ ____ eres?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 26 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de vraag "Hoe oud ben je"?

¿ ____ años tienes?
A
dónde
B
cómo
C
de dónde
D
cuántos

Slide 27 - Quiz

Hoe vraag je " Hoe oud ben je?"
A
¿Cuántos años tiene?
B
¿Cuántos años tenéis?
C
¿Cuántos años tengo?
D
¿Cuántos años tienes?

Slide 28 - Quiz

Hoe vraag je " Waar woon je?"
A
¿Dónde vivís?
B
¿Dónde vives?
C
¿Dónde viven?
D
¿Dónde vive?

Slide 29 - Quiz

Hoe vraag je " Hoe heet je?"
A
¿Cómo te llamas?
B
¿Cómo se llaman?
C
¿Cómo se llama?
D
¿Cómo os llamáis?

Slide 30 - Quiz

Hoe vraag je " Hoe gaat het?"
A
¿Qué tal?
B
¿Heel goed?

Slide 31 - Quiz



Ik beheers de meervoudsvormen...
A
B
C
D
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 32 - Quiz