Zelfstandige naamwoorden en werkwoorden

Goedemorgen
Goedemorgen allemaal.

Vandaag werken we aan zelfstandige naamwoorden en de werkwoorden.
Eerst een aantal vragen over de vorige les. Wat weten jullie nog?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Goedemorgen
Goedemorgen allemaal.

Vandaag werken we aan zelfstandige naamwoorden en de werkwoorden.
Eerst een aantal vragen over de vorige les. Wat weten jullie nog?

Slide 1 - Slide

Een zwak werkwoord kan..
A
veranderen in de verleden tijd
B
niet veranderen in de verleden tijd

Slide 2 - Quiz

Een sterk werkwoord noemen we sterk, omdat..
A
hij verandert in de verleden tijd
B
hij niet verandert in de verleden tijd

Slide 3 - Quiz

Het werkwoord lopen is een voorbeeld van een sterk werkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Een voorbeeld van een zwak werkwoord is
A
branden
B
gaan
C
brengen
D
geven

Slide 5 - Quiz

De manier om te checken of een voltooid deelwoord met een -d of -t eindigt is...
A
het voltooid deelwoord langer maken
B
gokken
C
afkijken

Slide 6 - Quiz

Je gebruikt een voltooid deelwoord om te vertellen dat er al iets gebeurd is.
A
onjuist
B
juist

Slide 7 - Quiz

Leerdoelen van deze les
  • Je weet dat er drie lidwoorden zijn: de, het, een.
  • Je kan een zelfstandig naamwoord in een zin herkennen.
  • Je kan een werkwoord in een zin herkennen. 

Lars en Connor
  • Je kan een bijvoeglijk naamwoord herkennen in een zin
  • Je weet wat een voorzetsel is en hoe je die herkent in de zin
LET OP. WE BEGINNEN IN BOEK B VAN TALENT. DEZE LES DOEN WE IN HET ONLINE BOEK! 

Slide 8 - Slide

Voor Connor en Lars: bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak voor het zelfstandig naamwoord, maar het kan er ook achter staan:
snel                   - zijn snelle auto - zijn auto is snel
groen                - het groene glas het glas is groen
reusachtig      - de reusachtige villa - de villa is reusachtig 
mooi, rood      - die mooie, rode broek - de broek is mooi en rood

Slide 9 - Slide

Voor Connor en Lars: voorzetsel
Voorzetsel: een voorzetsel hoort bij één of meer woorden. Je hebt voorzetsels van tijd (wanneer) en van plaats (waar). 
vb: Thuis zit ik op mijn kamer. Ik zit achter de computer tijdens de online les

Ezelsbruggetje: gebruik kast (voor plaats) en vakantie (voor tijd):
 
Plaats: op de kast, achter de kast, in de kast, naast de kast
Tijd: tijdens de vakantie, na de vakantie



Slide 10 - Slide

Alleen nu voor Connor en Lars.
Jullie gaan via Magister naar het boek B van Talent. Jullie maken eerst instapopdracht 1. Daar test je wat je al weet of nog niet zo goed weet. Het boek wijst je de weg naar de volgende opdrachten. Maak ook test jezelf! 
Laat weten als je vragen hebt. Jullie mogen gelijk aan de slag, maar je mag natuurlijk ook deze LessonUp volgen. 
Succes. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat zie je allemaal in de ruimte waar je nu zit?

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Video

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Een
hond
heeft
zachte
kussentjes
onder
zijn
pootjes
Sleep het lidwoord en de zelfstandige naamwoorden naar het juiste woord in de zin
lw
zn

Slide 18 - Drag question

Slide 19 - Video

Slide 20 - Slide

Werkwoord of zelfstandig naamwoord?
Soms moet je goed kijken of een woord een zelfstandig naamwoord is of een werkwoord. Je moet dan de regels goed toepassen!

Ik fiets naar school                                   Hij tekent een vlieg
De fiets staat in de schuur                    Ik vlieg naar Spanje

Slide 21 - Slide

De 
meeste
Nederlanders
hebben
een
huisdier
Sleep de lidwoorden, werkwoord en de zelfstandige naamwoorden naar het juiste woord in de zin
lw
zn
ww

Slide 22 - Drag question

Maken in je online boek B via magister
We hebben boek A uit, dus:
KIES BOEK deel B VAN TALENT. 
Alle leerlingen BK: opdracht 1 t/m 10
Glenn: opdracht 1 t/m 8 en 10 (dus opdracht 9 niet!)

UDUS ALLEEN IN JE ONLINE BOEK WERKEN. 
Uiterlijk 12.35 uur terug in deze LessonUp voor evaluatie. 

Slide 23 - Slide

Schrijf hier de 3 lidwoorden op

Slide 24 - Open question

Een hond kan met zijn neus goed ruiken.
Welke woord(en) zijn zelfstandige naamwoorden

A
goed, met
B
een, zijn
C
kan, ruiken
D
hond, neus

Slide 25 - Quiz

De hond kan met zijn neus goed ruiken.
Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin?
A
2
B
3
C
1
D
0

Slide 26 - Quiz

De hond kan met zijn neus goed ruiken.
Welke woorden zijn werkwoorden?
A
de hond
B
kan ruiken
C
goed ruiken
D
zijn neus

Slide 27 - Quiz

Een lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord
A
dat klopt
B
dat klopt niet

Slide 28 - Quiz

Ik loop met de hond naar de winkel.
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de zin?
A
ik, de
B
met, de
C
loop, hond, winkel
D
naar, de

Slide 29 - Quiz