Economie 3GT vervolg 6.2 Het gaat om de winst!

6.2 Het gaat om de winst!
vervolg
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

6.2 Het gaat om de winst!
vervolg

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
- Wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent.
- Wat het verschil is tussen brutowinst en nettowinst en hoe je deze beide berekent.
- Dat je productiekosten in twee groepen kunt verdelen.
- Wat de productiecapaciteit van een bedrijf bepaalt.
- Wat arbeidsproductiviteit is en hoe die kan toenemen.


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Terugblik vorige les

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Brutowinst is voor een ondernemer essentieel om te blijven bestaan?
Waar
Niet waar

Slide 4 - Poll

This item has no instructions

Na de brutowinst worden de kosten en belastingen ervan afgehaald?
Waar
Niet waar

Slide 5 - Poll

This item has no instructions

BTW is belastbare toegevoegde waarde?
Waar
Niet waar

Slide 6 - Poll

This item has no instructions

9% BTW wordt op een tv doorbelast?
Waar
Niet waar

Slide 7 - Poll

This item has no instructions

Op groente en fruit hoef je geen BTW te betalen?
Waar
Niet waar

Slide 8 - Poll

This item has no instructions

Neem 1 begrip (voorbeeld BTW) en schrijf op wat het is. BTW mag niet meer gebruikt worden.

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Afzet en omzet
De afzet is het aantal producten dat je verkoopt.
 
De omzet is de opbrengst van de verkoop, het bedrag dat je ontvangt door producten te verkopen.


De hoogte van de omzet hangt af van
de afzet én de verkoopprijs.




Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Berekenen van omzet 
Je berekent de omzet als volgt.


Opdracht: 9 en 10 maken

8 minuten
 

timer
8:00

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Brutowinst en nettoresultaat
- Met een deel van de omzet betaal je de inkoopwaarde.
- Wat overblijft is je brutowinst.

Met een deel daarvan betaal je de bedrijfskosten. Bijvoorbeeld: lonen, huur, reclamekosten, enz.

Wat uiteindelijk overblijft is het nettoresultaat: nettowinst of nettoverlies.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldsom bruto- en nettowinst

Slide 13 - Slide

Opdracht 11 in het boek maken.
Soorten kosten

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Meer productie
De productie kan toenemen door:
- Grotere productiecapaciteit
- Hogere arbeidsproductiviteit

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Grenzen aan de productie
De productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren.

De productiecapaciteit wordt bepaald door:
- Het aantal medewerkers
- Het aantal uren dat zij werken
- De hoeveelheid kapitaalgoederen (zoals machines)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de productie per persoon in een bepaalde tijd.
  
De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
- Nieuwe technologie: automatisering, betere machines
- Scholing van het personeel
- Betere arbeidsverdeling
- Prestatieloon
- Betere arbeidsomstandigheden

Hogere arbeidsproductiviteit → lagere kostprijs per product.


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Tips voor de toets
Reken paragraven van H-5 en H-6
H-5 = blz. 152 en 153
H-6 = blz. 182 en 183


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
6.2 Opdrachten maken: 9, 10, 11.
blz. 166 en 167
6.4 Opdrachten maken: 2, 3, 4, 5, 6 en 7 
blz. 172 en 173

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Typ 2 begrippen en leg uit wat het is.
Bijv. Inflatie dit is het stijgen van de prijzen. (dit voorbeeld mag niet meer gebruikt worden natuurlijk)

Slide 21 - Open question

This item has no instructions