Quiz H 1 t/m 11 BOA lesboek

Quiz H 1 t/m 11 BOA lesboek
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BOAMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Quiz H 1 t/m 11 BOA lesboek

Slide 1 - Slide

De staatsvorm van Nederland is een:
A
Erfelijke constitutionele monarchie met een parlementair stelsel
B
Gedecentraliseerde eenheidsstaat
C
Federale parlementaire republiek

Slide 2 - Quiz

Welke wetten worden door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk vastgesteld?
A
Formele wetten
B
Materiële wetten
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 3 - Quiz

Jan is, na onderzoek, aangehouden voor het rijden onder invloed van drugs. De maximale gevangenisstraf hiervoor is 3 maanden. Bij welke rechter word zijn zaak behandeld?
A
De kantonrechter
B
De meervoudige kamer
C
De politierechter
D
De verkeersrechter

Slide 4 - Quiz

Wat is geen wettig bewijsmiddel tijdens het onderzoek ter terechtzitting?
A
Een proces-verbaal
B
Verklaringen van een getuige
C
Een video gemaakt door een beveiligingscamera
D
Ongeautoriseerde afgeluisterde telefoongesprekken

Slide 5 - Quiz


In welk domein zit onderwijs?
A
Domein 1
B
Domein 2
C
Domein 3
D
Domein 4

Slide 6 - Quiz

De politie is het bevoegd gezag. Dit is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Welke fouillering mag alleen als uit feiten en omstandigheden onmiddellijk gevaar dreigt?
A
insluitingsfouillering
B
vervoersfouillering
C
preventieve fouillering
D
veiligheidsfouillering

Slide 8 - Quiz

Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
1°.hij die een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens of een dier aanvalt, niet terughoudt;
Dit is een voorbeeld van:
A
Materieel strafrecht uit het Wetboek van Strafrecht
B
Formeel strafrecht uit het Wetboek van Strafrecht
C
Materieel strafrecht uit het Wetboek van Strafvordering
D
Formeel strafrecht uit het Wetboek van Strafvordering

Slide 9 - Quiz

Op een VH-feit staat altijd 4 jaar of meer gevangenisstraf.
Dit is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Welke mededeling moet de opsporingsambtenaar voor ieder verhoor doen?
A
De cautie
B
Het recht op rechtsbijstand
C
van welk strafbaar feit de verdachte wordt verdacht.
D
Zowel A,B als C zijn goed.

Slide 11 - Quiz

Lisette wordt verdacht van winkeldiefstal. het blijkt dat zei doof is.
Heeft ze recht op een doventolk?
A
Nee, je hebt alleen recht op een tolk als je geen Nederlands spreekt.
B
Ja, je hebt altijd recht op een tolk
C
Ja, als je doof bent heb je recht op een tolk bij het verhoor.

Slide 12 - Quiz

Onder voorwaarden heeft een verdachte altijd recht op 'vrij verkeer' met zijn raadsman. Dit is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

De verdachte heeft recht op inzage in alle processtukken:
A
tijdens het voorbereidend onderzoek
B
Na het voorbereidende onderzoek
C
A en B zijn juist
D
A en B zijn onjuist

Slide 14 - Quiz

Volgens het .........beginsel moet de opsporingsambtenaar het middel gebruiken wat het minst ingrijpend is voor de verdachte.
A
Fair-play
B
Proportionaliteits
C
Subsidiariteits
D
détournemant de pouvoir

Slide 15 - Quiz

Vaya, 11 jaar oud, wordt verdacht van een VH-feit. mag ze worden opgehouden voor onderzoek?
A
Ja, maximaal 6 uur
B
Ja, voor een VH-feit maximaal 9 uur
C
Ja, als er toestemming van de OvJ is
D
Nee

Slide 16 - Quiz

Lisl heeft een caravan op een verlaten camping opengebroken om in te slapen. Is dit nu haar woning?
A
Ja
B
Ja, als ze daar haar privé huiselijk leven pleegt te leiden.
C
Nee, ze heeft ingebroken.
D
Nee, ze is een kraker.

Slide 17 - Quiz

In de rechtszaal, tijdens de terechtzitting gooit een verdachte een stoel naar de rechter. Mag Nick hem aanhouden?
A
Ja, want het is op heterdaad
B
Nee, niet tijdens de zitting
C
Ja, als hij opsporingsambtenaar is.

Slide 18 - Quiz

Els wordt staande gehouden. Ze weigert haar id-gegevens te geven. mag dit?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

1: In verzekering stelling valt onder het begrip voorlopige hechtenis.
2: in bewaring stellen valt onder het begrip voorlopige hechtenis. wat is juist?
A
A en B zijn juist
B
A en B zijn onjuist
C
A is juist, B is onjuist
D
A is onjuist, B is juist

Slide 20 - Quiz