Exercice D | Grammaire I
1 Après son bac, ma sœur a fait un … . (interessante reis)
2 Ils sont mignons, ces … ! (kleine honden)
3 Cette … va avoir cent ans demain. (oude vrouw)
4 Ce matin, j’ai acheté un … . (mooie agenda)
5 J’aime le vert, c’est une … . (frisse kleur)
6 Nous prenons un … pour aller à Avignon. (snelle trein)
A Complétez la grille. R
Présent imparfait passé composé
être tu … elles … elle …
oublier nous … je/j’ … on …
aller il … vous … ils …
Écrivez les chiffres en lettres. T1
1 Mon grand-père a une montre de … . (1915)
2 On se retrouvera … ? (dinsdag om 14.45 uur)
3 La Tour Eiffel se trouve dans le … arrondissement. (7e)
4 Les vacances de Noël sont … . (van 21 december tot 3 januari)
5 Mon anniversaire, c’est … . (18 maart)
6 Le film finit à … . (22.30 uur)
1 Ik wil een heleboel jongeren ontmoeten.
2 Ik zal u het nummer van mijn mobiel geven.
3 Christian gaat een tafel voor vier personen reserveren om 19 uur.
4 Mijn correspondentievriendin heeft blond haar en blauwe ogen.
5 Mijn hobby’s zijn films kijken en kletsen met mijn vrienden.
6 Lucas wil graag kennismaken met jouw broers. T1
7 Mijn ouders brachten hun vakantie door op het platteland. T2
8 Zij zijn erg sportief, ze tennissen. T2