Repaso unidad 6

1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vocabulario unidad 6

Slide 2 - Slide

¿Qué te duele?
¿Qué te pasa?

Slide 3 - Slide

Vertaal: Wat is er met je (aan de hand)?

Slide 4 - Open question

Vertaal: Ik ben moe.

Slide 5 - Open question

Vertaal: Ik heb koorts.

Slide 6 - Open question

Vertaal: Ik ben ziek.

Slide 7 - Open question

Vertaal: Ik heb hoofdpijn.

Slide 8 - Open question

Vertaal: Ik heb honger.

Slide 9 - Open question

Vertaal: Ik heb rugpijn.

Slide 10 - Open question

A mis hermanos ... ... (doler) la garganta.

Slide 11 - Open question

A ti ... ... (doler) los pies.

Slide 12 - Open question

A nosotros ... ... (doler) la barriga.

Slide 13 - Open question

Pretérito perfecto
- Gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden.
 "Elena ha venido ahora mismo" "Elena is net gekomen"
"Hoy he comido sopa de verduras." "Vandaag heb ik groentesoep gegeten"

- Voor dingen die iemand tijdens  zijn leven gedaan heeft.
"Mi tía Rosa ha viajado mucho" Mijn tante Rosa heeft veel gereisd"
"Mi padre ha estado muchas veces de vacaciones en Indonesia"


                              

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Presente perfecto

Slide 16 - Slide

Onregelmatige voltooid deelwoord
decir  -----          dicho           (zeggen)
hacer -----          hecho         (doen/maken)
abrir -----            abierto        (openen)
volver  -----         vuelto          (teruggaan)
escribir----        escrito        (schrijven)
ver     ----             visto             (zien)
poner    ---         puesto        (plaatsen/neerzetten)
romper ----         roto               (breken)

Slide 17 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Yo                                           me     he
Tú                                           te       has                                               ducharse
Él/ella/ usted                    se       ha
Nosotros/-as                    nos   hemos        + duchado
Vosotros/-as                     os     habéis
Ellos/ellas/ustedes         se     han

Slide 18 - Slide

Yo ... (ducharse - perfecto) esta mañana.

Slide 19 - Open question

¿Tú ... (poner-perfecto) la mesa?

Slide 20 - Open question

Vosotros ... (decir-perfecto-ontkenned) la verdad.

Slide 21 - Open question

Ellos ... (estudiar-perfecto-ontkennend) mucho para el examen.

Slide 22 - Open question

Nog meer om te oefenen?

Slide 23 - Slide